ECLI:NL:HR:2013:BY4148

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05025
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om ontheffing van ouderlijk gezag in het familierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek om ontheffing van ouderlijk gezag. De verzoekster, aangeduid als de moeder, heeft cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam. De zaak is eerder behandeld door de rechtbank Utrecht en het hof, waarbij de moeder in eerste instantie een verzoek had ingediend om ontheffing van het ouderlijk gezag op basis van de artikelen 1:254, 266 en 268 van het Burgerlijk Wetboek. De Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht waren als verweerders betrokken in de procedure. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof in cassatie beoordeeld, waarbij de advocaat-generaal L.A.D. Keus heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De moeder heeft gereageerd op deze conclusie, maar haar reactie is te laat ingediend, waardoor deze niet in behandeling is genomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de moeder verworpen, en deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.

Uitspraak

1 februari 2013
Eerste Kamer
11/05025
RM/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.J.E. de Boorder-Gilsing,
t e g e n
1. de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Utrecht,
2. de STICHTING BUREAU JEUGDZORG UTRECHT,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaten: mr. J. van Duijvendijk-Brand en mr. E.C.M. Hurkens,
3. [Verweerder 3],
4. [Verweerster 4],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als de moeder en verweerders als respectievelijk de Raad, de Stichting en de pleegouders.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 281186/FA RK 10-483 van de rechtbank Utrecht van 23 juni 2010;
b. de beschikking in de zaak 200.073.853 van het gerechtshof te Amsterdam van 16 augustus 2011.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad en de Stichting hebben verzocht het beroep te verwerpen. De pleegouders hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping.
De advocaat van de moeder heeft op die op 16 november 2012 gedateerde en aan partijen toegezonden conclusie gereageerd bij brief van 12 december 2012.
Nu deze reactie meer dan twee weken nadat de conclusie aan partijen was verzonden, en derhalve na het verstrijken van de termijn van art. 44 lid 3 Rv, bij de Hoge Raad is ingekomen, heeft de Hoge Raad deze brief terzijde gelegd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 1 februari 2013.