ECLI:NL:HR:2013:BY4148
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verzoek om ontheffing van ouderlijk gezag in het familierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek om ontheffing van ouderlijk gezag. De verzoekster, aangeduid als de moeder, heeft cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam. De zaak is eerder behandeld door de rechtbank Utrecht en het hof, waarbij de moeder in eerste instantie een verzoek had ingediend om ontheffing van het ouderlijk gezag op basis van de artikelen 1:254, 266 en 268 van het Burgerlijk Wetboek. De Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht waren als verweerders betrokken in de procedure. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof in cassatie beoordeeld, waarbij de advocaat-generaal L.A.D. Keus heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De moeder heeft gereageerd op deze conclusie, maar haar reactie is te laat ingediend, waardoor deze niet in behandeling is genomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de moeder verworpen, en deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.