ECLI:NL:HR:2013:BY4353

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/01303
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van Nederlanderschap op basis van de Rijkswet op het Nederlanderschap

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vaststelling van het Nederlanderschap. De verzoekster, woonachtig te [woonplaats], had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 december 2011. De rechtbank had in deze beschikking geoordeeld over een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap op de voet van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en Naturalisatiedienst, was de verweerder in deze procedure. De advocaat van de verzoekster was mr. W.B. Teunis, terwijl de Staat werd bijgestaan door mr. J. van Duijvendijk-Brand.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep van de verzoekster verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand is gebleven.

De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth, en de beslissing is genomen door de raadsheren C.A. Streefkerk als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtspraktijk met betrekking tot de vaststelling van het Nederlanderschap en de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

Uitspraak

1 februari 2013
Eerste Kamer
12/01303
EE/EP
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. W.B. Teunis,
t e g e n
STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 384082/HA RK 10-758 van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 december 2011.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 1 februari 2013.