ECLI:NL:HR:2013:BY5056

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05665
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van exoneratieclausule in overeenkomst van opdracht en schadevordering wegens tekortschieten opdrachtnemer

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Stichting Koninginrock en een verweerder die beveiligingsdiensten heeft geleverd tijdens een muziek evenement in Bakel. De Stichting heeft de verweerder aangesproken voor schade die is ontstaan door een incident waarbij een bezoeker een poederblusser heeft gebruikt op de licht- en geluidsapparatuur, wat resulteerde in schade van € 17.828,75. De Stichting stelt dat de verweerder tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat zijn medewerker de bezoeker niet aan de politie heeft overgedragen, waardoor de Stichting de mogelijkheid is ontnomen om de schade te verhalen.

De rechtbank heeft de vordering van de Stichting afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een causaal verband tussen de gestelde beroepsfout van de verweerder en de schade. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat de verweerder zich kon beroepen op een exoneratieclausule in zijn algemene voorwaarden. De Stichting heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest.

De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd, omdat het hof een onbegrijpelijke lezing van de gedingstukken heeft gegeven. De Hoge Raad oordeelt dat de algemene voorwaarden niet op de juiste wijze ter hand zijn gesteld aan de Stichting, waardoor de exoneratieclausule niet van toepassing is. De zaak wordt verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. Tevens is de verweerder veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 5.128,99.

Uitspraak

8 maart 2013
Eerste Kamer
11/05665
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STICHTING KONINGINNEROCK,
gevestigd te Bakel, gemeente Gemert-Bakel,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Gelpke,
t e g e n
[Verweerder], handelend onder de naam [A],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Stichting en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 184844/HA ZA 08-2385 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 april 2009 en 24 februari 2010;
b. het arrest in de zaak 200.066.412/01 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 september 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de Stichting beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor de Stichting toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de Stichting heeft bij brief van 14 december 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De Stichting organiseert jaarlijks een (muziek)evenement in Bakel. Voorafgaand aan het evenement dat heeft plaatsgevonden op 28, 29 en 30 april 2007, heeft de Stichting met [verweerder] ten behoeve van het evenement een overeenkomst gesloten tot het inzetten van beveiligingspersoneel door laatstgenoemde. Voorts heeft de Stichting een overeenkomst gesloten met [B] tot het verzorgen van licht en geluid tijdens het evenement.
(ii) In de nacht van 28 op 29 april 2007 heeft een van de bezoekers van het evenement een poederblusser weggenomen en daarmee gespoten op de licht- en geluidsapparatuur van [B]. Hierdoor is aan die apparatuur voor een bedrag van € 17.828,75 schade toegebracht.
(iii) [Betrokkene 1], bestuurslid van de Stichting, zag een en ander gebeuren en heeft de hiervoor bedoelde bezoeker vastgepakt en overgedragen aan [betrokkene 2], een van de door [verweerder] bij het evenement ingezette beveiligingsmedewerkers. [Betrokkene 2] heeft de bezoeker ondervraagd. Nadat de bezoeker had ontkend iets gedaan te hebben en had geweigerd zijn naam bekend te maken, heeft [betrokkene 2] hem laten gaan.
(iv) [B] heeft de Stichting voor de hiervoor genoemde schade aansprakelijk gesteld. Vier bestuursleden van de Stichting hebben de schade aan [B] vergoed.
3.2.1 De Stichting vordert de veroordeling van [verweerder] tot betaling van het hiervoor in 3.1 (ii) genoemde bedrag van € 17.828,75. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [verweerder] jegens haar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst doordat zijn medewerker [betrokkene 2] de aan hem overgedragen bezoeker niet aan de politie heeft overgedragen, maar heeft laten gaan zonder dat diens identiteit was vastgesteld. Daardoor is de Stichting de mogelijkheid ontnomen de schade te verhalen op die bezoeker.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen op de grond dat de Stichting onvoldoende heeft gesteld om te kunnen aannemen dat causaal verband bestaat tussen de gestelde beroepsfout en de gestelde schade. De rechtbank is niet toegekomen aan het door [verweerder] gevoerde verweer dat hij niet aansprakelijk is gelet op de volgens hem van toepassing zijnde exoneratieclausule.
3.2.2 Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Nadat het had overwogen dat sprake is van toerekenbaar tekortschieten van [verweerder] alsook van causaal verband tussen dat tekortschieten en de gestelde schade, oordeelde het hof dat de vordering van de Stichting niet voor toewijzing vatbaar is op de grond dat [verweerder] zich kan beroepen op de exoneratieclausule in de algemene voorwaarden. Het hof overwoog daartoe als volgt.
"10. (...) In dit verband stelt [verweerder] het volgende. In de opdrachtbevestiging zijn op de laatste pagina de algemene voorwaarden als integraal onderdeel van de overeenkomst van toepassing verklaard. Deze algemene voorwaarden waren op de achterzijde van het voorblad bij de opdrachtbevestiging afgedrukt en met de opdrachtbevestiging aan de Stichting ter hand gesteld. Nu op de comparitie van partijen namens de Stichting is erkend dat de algemene voorwaarden waren gedrukt op de achterzijde van de opdrachtbevestiging, kan dit als vaststaand worden aangenomen. Daar bovendien als onbetwist door de Stichting vaststaat dat deze algemene voorwaarden aan haar ter hand zijn gesteld, gaat het hof ervan uit dat de algemene voorwaarden van [verweerder] op de onderhavige overeenkomst van toepassing zijn."
3.3.1 Het middel klaagt naar de kern genomen dat het hiervoor weergegeven oordeel van het hof berust op een onbegrijpelijke lezing van de gedingstukken.
De klacht slaagt. Blijkens de gedingstukken heeft [verweerder] in eerste aanleg ter ondersteuning van zijn betoog dat zijn algemene voorwaarden van toepassing zijn, de opdrachtbevestiging van 21 maart 2007 overgelegd alsmede een brief van 13 april 2006, die betrekking heeft op beveiligingswerkzaamheden ten behoeve van het evenement dat in 2006 heeft plaatsgevonden (prod. 1 bij de conclusie van antwoord).
Het proces-verbaal van de in eerste aanleg gehouden comparitie houdt in dat de raadsman van [verweerder] het volgende heeft verklaard:
"Er staan inderdaad geen algemene voorwaarden op de achterzijde van de onderhavige opdrachtbevestiging vermeld. De opdrachtbevestiging die ik heb overgelegd is van een jaar daarvoor. Op de achterzijde van die opdrachtbevestiging staan de algemene voorwaarden wel."
Blijkens genoemd proces-verbaal heeft de raadsman van de Stichting verklaard:
"De algemene voorwaarden zijn niet ter hand zijn gesteld voor of bij het sluiten van de overeenkomst. (...) [De raadsman van [verweerder]] toont mij een briefpapier van 2006, met onderin een verwijzing naar IFN Finance BV, en ik constateer dat daar wel de algemene voorwaarden op de achterzijde afgedrukt staan."
3.3.2 In het licht van de hiervoor weergegeven verklaring van de raadsman van [verweerder] is onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat als vaststaand kan worden aangenomen dat de algemene voorwaarden waren gedrukt op de achterzijde van de opdrachtbevestiging van 2007.
Het overhandigen van die opdrachtbevestiging kan dan ook niet hebben geleid tot het ter hand stellen van de algemene voorwaarden, zodat ook de daaropvolgende overweging van het hof onbegrijpelijk is.
Het bestreden arrest kan derhalve niet in stand blijven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 september 2011;
verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Stichting begroot op € 2.528,99 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 8 maart 2013.