ECLI:NL:HR:2013:BY5216
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- J. Wortel
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1952, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin een gevangenisstraf van zestien maanden was opgelegd. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.P. de Boer, stelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de cassatie was overschreden, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. De Advocaat-Generaal Silvis concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf en tot vermindering van de hoogte daarvan.
De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), inderdaad was overschreden. Dit leidde tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van zestien maanden naar veertien maanden. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat andere aspecten van de uitspraak van het hof in stand blijven. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling, omdat het de toepassing van de redelijke termijn in cassatieprocedures verduidelijkt.
De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum. De zaak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van cassatiezaken en de gevolgen van vertraging voor de opgelegde straffen.