ECLI:NL:HR:2013:BY5216

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04868
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1952, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin een gevangenisstraf van zestien maanden was opgelegd. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.P. de Boer, stelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de cassatie was overschreden, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. De Advocaat-Generaal Silvis concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf en tot vermindering van de hoogte daarvan.

De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), inderdaad was overschreden. Dit leidde tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van zestien maanden naar veertien maanden. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat andere aspecten van de uitspraak van het hof in stand blijven. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling, omdat het de toepassing van de redelijke termijn in cassatieprocedures verduidelijkt.

De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum. De zaak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van cassatiezaken en de gevolgen van vertraging voor de opgelegde straffen.

Uitspraak

19 februari 2013
Strafkamer
nr. S 10/04868
ABG/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 oktober 2010, nummer 23/001234-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering van de hoogte daarvan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zestien maanden.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze veertien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 februari 2013.