ECLI:NL:HR:2013:BY5542

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02878
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de afwijzing van het getuigenverzoek in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 januari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verzoek tot het horen van getuigen dat door het Hof was afgewezen. De verdachte, geboren in 1988, was in hoger beroep veroordeeld voor een poging tot inbraak. De verdediging had verzocht om getuigen te horen, maar het Hof weigerde dit verzoek zonder voldoende motivering. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof voor herbehandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het getuigenverzoek door het Hof niet begrijpelijk was, gezien de omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag, zodat deze opnieuw kon worden behandeld in het kader van het bestaande hoger beroep. Voor de overige onderdelen van het beroep werd het beroep verworpen.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij het afwijzen van verzoeken tot het horen van getuigen in strafzaken. De Hoge Raad bevestigt hiermee dat de rechterlijke macht zorgvuldig moet omgaan met de rechten van de verdediging, vooral in zaken waar getuigenverklaringen cruciaal kunnen zijn voor de uitkomst van de zaak.

Uitspraak

8 januari 2013
Strafkamer
nr. S 11/02878
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 juni 2011, nummer 22/002796-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.M. Krans-den Hollander, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt over de afwijzing van een ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juni 2011 gedaan verzoek tot het horen van getuigen.
2.2. Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 03 december 2007 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (woning)pand weg te nemen geld en/of (een) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat (woning)pand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen met (een) breekijzer(s) en/of schroevendraaier(s) een toegangsdeur tot dat (woning)pand heeft/hebben geforceerd, althans verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 juni 2011 houdt in:
"De raadsvrouw voert het woord tot verdediging overeenkomstig haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities.
In aanvulling op haar pleitnotities deelt de raadsvrouw mede:
De verdediging verzoekt, indien het hof het onder 1 tenlastegelegde bewezen verklaard mocht achten, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen te doen horen."
2.3.2. De hiervoor bedoelde pleitnotities houden in:
"Cliënt werd opgehaald door vrienden, ze zouden uitgaan. Cliënt zou, als we de medeverdachte [betrokkene 2] moeten geloven (03/12/2007), op een goed moment echter uit de auto zijn gestapt met een breekijzer. Cliënt ontkent uit de auto te zijn gestapt.
Cliënt ontkent dat het jack dat in de auto was van hem is, zo verklaarde hij op de vorige zitting. Door de medeverdachte [betrokkene 1] wordt gesproken over 'Appie'. Daarmee zou hij cliënt kunnen bedoelen, maar ook vele andere Marokkanen. Te meer nu hijzelf [betrokkene 1] heet heeft hij wellicht belang dit te zeggen. De verdediging kan zich dan ook voorstellen dat hij 'Appie' wordt genoemd.
[Betrokkene 1] verklaart dat [betrokkene 2] en Appie de hele tijd in de auto zijn blijven zitten. Hij verklaart dat de gereedschappen die zijn aangetroffen in de auto allemaal van hem zijn. (verhoor 03/12/2007). Hij ontkent dat is ingebroken. Hij is de auto uit geweest om te plassen, zo verklaart hij. [Betrokkene 1] verklaart (04/12/2007) dat [betrokkene 2] liegt. De medeverdachten verklaren tegenstrijdig en hun verklaringen zijn daarmee onbetrouwbaar te achten.
De foto's overigens bieden volgens de verdediging geen duidelijkheid hieromtrent; uit de prints is niet op te maken wat er is gebeurd dan wel wie op de beelden zijn te zien.
Volgens de verdediging is in deze geen sprake van voldoende wettig en overtuigend bewijs jegens cliënt dat hij zou hebben getracht in te breken.
Concluderend verzoek ik u cliënt voor dit feit vrij te spreken.
(...)
2.1 Voorwaardelijk verzoek ik u, mocht u onverhoopt tot een bewezenverklaring komen voor dit feit, de 2 medeverdachten in eerste aanleg te horen teneinde hen nader te bevragen over hetgeen die avond heeft plaatsgevonden, te meer nu cliënt het feit heeft ontkend.
Getuigen: [betrokkene 1] en [betrokkene 2]."
2.3.3. Het Hof heeft omtrent het onder 1 bewezenverklaarde het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Indien het hof dit feit evenwel bewezen verklaard mocht achten, heeft zij verzocht [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen te doen horen. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht de fotoprints van de camerabeelden die deel uitmaken van het dossier, door het NFI te laten onderzoeken.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Nadat door politiepersoneel van Cameratoezicht via camerabeelden was waargenomen dat een aantal mannen met een breekijzer een portiek was ingegaan aan de [a-straat] te Rotterdam, gingen verbalisanten ter plaatse. Van de meldkamer hoorden zij dat de mannen het portiek weer uit waren gekomen en dat zij in een donkerkleurige auto hadden plaatsgenomen. In een zwarte personenauto merk Audi A3, geparkeerd aan de [a-straat] ter hoogte van nummer [1], zaten [betrokkene 1], [betrokkene 2] en de verdachte. De verdachte hield een schroevendraaier tussen zijn benen geklemd; in de kofferbak werden twee breekijzers aangetroffen. Deze drie personen werden aangehouden. Bij de voordeur van de woning aan de [a-straat 2] te Rotterdam werd verse braakschade aangetroffen. Op 5 december 2007 is van deze inbraak aangifte gedaan.
Door de medeverdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is verklaard dat de beige/lichtkleurige trainingsjack die op de achterbank lag van de auto waarin zij en de verdachte zaten, toebehoort aan Appie (het hof begrijpt: de verdachte). Een verbalisant heeft op de camerabeelden het volgende waargenomen: een man gekleed in een lichtkleurig trainingsjack stond bij een portiek aan de [a-straat] en strekte zijn arm uit richting een deur. Een tweede man kwam dit portiek uit. Daarna liepen zij richting een donkerkleurige auto. Even later liepen zij beiden met iets langwerpigs in hun handen hetzelfde portiek in. Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juni 2011 vastgesteld dat de foto van de in de auto aangetroffen jas treffende gelijkenis vertoont met de jas die een verdachte draagt op de camerabeelden.
Het hof acht op grond van deze voor de verdachte belastende verklaringen in combinatie met de hiervoor genoemde processen-verbaal met betrekking tot de camerabeelden en de aanhouding van de verdachte - in onderling verband en samenhang beschouwd en mede gezien in het licht van de overige bewijsmiddelen - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot inbraak, zoals bewezenverklaard.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op het vorenstaande, de noodzaak tot het doen horen van de genoemde getuigen en nader onderzoek door het NFI naar de fotoprints niet gebleken. Nu deze verzoeken voorts onvoldoende onderbouwd zijn, worden deze reeds daarom afgewezen."
2.4. Deze afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen door het Hof is in het licht van hetgeen is aangevoerd zonder nadere, doch ontbrekende motivering niet begrijpelijk.
2.5. Het middel is gegrond.
3. Beoordeling van het vierde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste en het derde middel geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 8 januari 2013.