ECLI:NL:HR:2013:BY8286

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05214
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst bedrijfsruimte wegens onvoorziene omstandigheden; afwijzing vordering tot schadeloosstelling huurder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over de ontbinding van een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte. De eisers, De Pompernickel V.O.F. en anderen, hadden beroep in cassatie ingesteld tegen eerdere arresten van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, die de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst hadden bekrachtigd. De eisers stelden dat de omstandigheden die tot de ontbinding leidden onvoorzien waren en dat zij recht hadden op schadeloosstelling. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eisers niet konden leiden tot cassatie, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwierp het principale beroep en oordeelde dat het voorwaardelijk incidentele beroep van Laurentius niet aan de orde kwam. Tevens werd De Pompernickel c.s. veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Laurentius waren begroot op € 781,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren van de Hoge Raad en openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.

Uitspraak

5 april 2013
Eerste Kamer
11/05214
EV/DH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. DE POMPERNICKEL V.O.F.,
gevestigd te Breda,
2. [Eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Eiser 3],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie, verweerders in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,
t e g e n
LAURENTIUS,
gevestigd te Breda,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. S.M. Kingma.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als De Pompernickel c.s. en Laurentius.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 546286 CV EXPL 09-3665 van de kantonrechter te Breda van 23 december 2009;
b. de arresten in de zaak HD 200.055.101 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 maart 2010 en 23 augustus 2011.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van 23 augustus 2011 van het hof hebben De Pompernickel c.s. beroep in cassatie ingesteld.
Laurentius heeft voorwaardelijk incidenteel cassatie-beroep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor De Pompernickel c.s. toegelicht door hun advocaat en voor Laurentius door mr. E.C.M. Hurkens, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen in het principale beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu de middelen in het principale beroep falen, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt De Pompernickel c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Laurentius begroot op € 781,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 5 april 2013.