ECLI:NL:HR:2013:BY9000

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/03920 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoorplicht van de rechtbank bij vordering tot verlof in het kader van rechtshulpverzoek

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam, waarbij de rechtbank op 30 augustus 2011 een vordering tot verlof als bedoeld in artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft behandeld. De zaak betreft een rechtshulpverzoek van de justitiële autoriteiten van de Republiek Estland, dat leidde tot doorzoekingen waarbij stukken van overtuiging in beslag zijn genomen. De betrokkene, geboren in 1981, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank om hem niet te horen in de raadkamer. De advocaat van de betrokkene, mr. J.Y. Taekema, heeft een middel van cassatie voorgesteld, waarin wordt betoogd dat de rechtbank ten onrechte de belanghebbende niet heeft gehoord op de vordering tot verlof.

De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank de maatstaf om geen toepassing te geven aan artikel 23, tweede, derde en vierde lid, Sv onjuist heeft gehanteerd. De rechtbank stelde dat het oproepen van de betrokkene op goede gronden achterwege is gebleven, omdat het belang van het onderzoek ernstig geschaad kan worden. De Hoge Raad concludeert dat deze opvatting getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien de maatstaf is dat het onderzoek daadwerkelijk ernstig geschaad moet worden. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Rotterdam, zodat de zaak op de bestaande vordering opnieuw kan worden behandeld en afgedaan. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 januari 2013.

Uitspraak

22 januari 2013
Strafkamer
nr. S 12/03920 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2011, nummer RK 11/1306, op een vordering als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv, in de zaak van onder anderen:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op de bestaande vordering opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte de belanghebbende niet heeft gehoord op de vordering tot verlof als bedoeld in art. 552p Sv.
2.2. Het gaat in deze zaak om de verlening van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de justitiële autoriteiten van de Republiek Estland op grond waarvan onder meer door de Rechter-Commissaris doorzoekingen zijn verricht waarbij stukken van overtuiging in beslag zijn genomen.
2.3. De bestreden beschikking houdt onder meer het volgende in:
"De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden in meervoudige besloten raadkamer op 30 augustus 2011, alwaar aanwezig de officier van justitie G. Oosterveld.
(...)
De rechtbank stelt vast dat het oproepen van betrokkenen en van andere eventuele belanghebbenden op goede gronden achterwege is gebleven, nu het belang van het onderzoek ernstig geschaad kan worden, indien verkregen onderzoeksgegevens voortijdig bekend zouden worden."
2.4. Art. 23 Sv luidt:
"1. De raadkamer is bevoegd de noodige bevelen te geven, opdat het onderzoek hetwelk aan hare beslissing moet voorafgaan, overeenkomstig de bepalingen van dit wetboek zal plaats vinden.
2. Door de raadkamer worden het openbaar ministerie, de verdachte en andere procesdeelnemers gehoord, althans hiertoe opgeroepen, tenzij anders is voorgeschreven. Artikel 22, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. De verdachte en andere procesdeelnemers kunnen zich bij de behandeling door de raadkamer door een raadsman of advocaat doen bijstaan.
4. Het openbaar ministerie legt aan de raadkamer de op de zaak betrekking hebbende stukken over. De verdachte en andere procesdeelnemers zijn, evenals hun raadsman of advocaat, bevoegd van de inhoud van deze stukken kennis te nemen.
5. Het tweede tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing, voor zover het belang van het onderzoek hierdoor ernstig wordt geschaad."
2.5. De maatstaf om geen toepassing te geven aan art. 23, tweede, derde en vierde lid, Sv, is of het onderzoek "ernstig wordt geschaad". Blijkens de bestreden beschikking heeft de Rechtbank evenwel als maatstaf gehanteerd dat het onderzoek "ernstig geschaad kan worden". Het oordeel van de Rechtbank dat het oproepen van de betrokkene voor het onderzoek in raadkamer "op goede gronden achterwege is gebleven nu het belang van het onderzoek ernstig geschaad kan worden", getuigt dus van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 4 oktober 2011, LJN BR2326).
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Rotterdam, opdat de zaak op de bestaande vordering opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2013.