ECLI:NL:HR:2013:BY9000
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- V. van den Brink
- Rechtspraak.nl
Hoorplicht van de rechtbank bij vordering tot verlof in het kader van rechtshulpverzoek
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam, waarbij de rechtbank op 30 augustus 2011 een vordering tot verlof als bedoeld in artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft behandeld. De zaak betreft een rechtshulpverzoek van de justitiële autoriteiten van de Republiek Estland, dat leidde tot doorzoekingen waarbij stukken van overtuiging in beslag zijn genomen. De betrokkene, geboren in 1981, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank om hem niet te horen in de raadkamer. De advocaat van de betrokkene, mr. J.Y. Taekema, heeft een middel van cassatie voorgesteld, waarin wordt betoogd dat de rechtbank ten onrechte de belanghebbende niet heeft gehoord op de vordering tot verlof.
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank de maatstaf om geen toepassing te geven aan artikel 23, tweede, derde en vierde lid, Sv onjuist heeft gehanteerd. De rechtbank stelde dat het oproepen van de betrokkene op goede gronden achterwege is gebleven, omdat het belang van het onderzoek ernstig geschaad kan worden. De Hoge Raad concludeert dat deze opvatting getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien de maatstaf is dat het onderzoek daadwerkelijk ernstig geschaad moet worden. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Rotterdam, zodat de zaak op de bestaande vordering opnieuw kan worden behandeld en afgedaan. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 januari 2013.