ECLI:NL:HR:2013:BY9006

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/01221
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf in een zaak van doodslag en diefstal met geweld

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was betrokken bij een gewelddadige overval op een woning in Hurwenen, waarbij twee slachtoffers om het leven zijn gekomen. De verdachte en zijn mededaders hebben de slachtoffers gekneveld, hen met vuurwapens beschoten en brand gesticht in de woning. De verdachte is ook schuldig bevonden aan diefstal van een SIM-kaart. Het Hof had eerder geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal van geld, wat de Hoge Raad bevestigde. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak echter voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die werd verminderd tot 24 jaren en 11 maanden, omdat de redelijke termijn van het proces was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de feiten voldoende was onderbouwd en dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van een passende straf, terwijl ook de procedurele rechten van de verdachte in acht zijn genomen.

Uitspraak

19 maart 2013
Strafkamer
nr. S 12/01221
KM/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 18 oktober 2011, nummer 21/001803-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Bunnik, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen over de feiten 1, 2, 3 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt onder meer dat het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde oogmerk niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat de bewezenverklaring in zoverre zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1.
hij in of omstreeks de nacht van 23 op 24 september 2008 te Hurwenen, gemeente Maasdriel, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer 1] hebben/heeft gekneveld en/of met een vuurwapen een kogel door het hoofd van die [slachtoffer 1] hebben/heeft geschoten, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten medeplegen van diefstal met geweldpleging van een SIM-kaartje en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
2.
hij in of omstreeks de nacht van 23 op 24 september 2008, te Hurwenen, gemeente Maasdriel, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer 2] hebben/heeft gekneveld en/of met een vuurwapen een kogel door het hoofd van die [slachtoffer 2] hebben/heeft geschoten en brand hebben/heeft gesticht in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats], tengevolge waarvan die [slachtoffer 2] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten medeplegen van diefstal met geweldpleging van een SIM-kaartje en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
3.
hij in of omstreeks de nacht van 23 op 24 september 2008, te Hurwenen, gemeente Maasdriel, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Sim-kaartje toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer 1] hebben/heeft gekneveld en/of die [slachtoffer 1] hebben/heeft geschopt en/of geslagen en/of met een vuurwapen een kogel door het hoofd van die [slachtoffer 1] hebben/heeft geschoten en die [slachtoffer 2] hebben/heeft gekneveld en/of de hals van die [slachtoffer 2] (met kracht) hebben/heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of met een vuurwapen een kogel door het hoofd van die [slachtoffer 2] hebben/heeft geschoten en/of brand hebben/heeft gesticht in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats], zulks terwijl het feit werd gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning ([a-straat 1] te [plaats]) en zulks terwijl het feit de dood van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
4.
hij in of omstreeks de nacht van 23 op 24 september 2008, te Hurwenen, gemeente Maasdriel, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk een brandbare (vloei-)stof (motorbenzine) hebben/heeft gesprenkeld en/of gegoten in een woning aan de [a-straat 1] te [plaats] en die (vloei-)stof hebben/heeft gesprenkeld en/of gegoten over het lichaam van [slachtoffer 2] en/of (vervolgens) die (vloei-)stof in brand hebben/heeft gestoken en/of (aldus) brand hebben/heeft gesticht ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige personen, te weten [slachtoffer 2] te duchten was."
2.3.1. Deze bewezenverklaring steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen zoals deze is samengevat in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.3.
2.3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Verdachtes aanwezigheid in de woning in [plaats] wordt door de verdediging niet betwist. Ten aanzien van de aanwezigheid van [betrokkene 1] heeft getuige [getuige 1] bij de politie verklaard dat voor zover zij wist, [betrokkene 1] binnen was geweest in [plaats]. In een later verhoor verklaart [getuige 1]: 'ik wist natuurlijk dat [betrokkene 1] in de woning was geweest in [plaats] want dat had hij mij eerder verteld'. Het hof gelooft dat deze verklaring van [getuige 1] waar is. Ze verklaart dit immers als ze geconfronteerd wordt met de inhoud van de eerdergenoemde brief die in haar tas gevonden is. Zij verklaart dat ze de zin: "Als er DNA gevonden wordt van [betrokkene 1] dan moeten jullie het volgende verklaren:" heeft geschreven omdat ze wist dat er bij [betrokkene 1] DNA was afgenomen en omdat ze wist dat [betrokkene 1] in de woning was geweest. Kortom: [betrokkene 1] heeft haar verteld dat hij binnen is geweest en [getuige 1] onderneemt daadwerkelijk actie om voorbereid te zijn op de mogelijkheid dat zijn DNA er wordt gevonden. [Getuige 1] verklaart verder bij de politie dat [betrokkene 1] de betreffende nacht thuis kwam, dat zij al in bed lag en dat zij zag dat [betrokkene 1] natte kleding had. [Getuige 1] verklaart dat [betrokkene 1] haar vertelde dat hij en [betrokkene 2] waren gevlucht omdat er brand was en dat zij een heel eind hadden gelopen en dat zij moesten zwemmen. [Betrokkene 1] vertelde haar dat [betrokkene 2] het niet kon volhouden en was verdronken. [Betrokkene 1] had nog naar [betrokkene 2] gedoken. Ter zitting van het hof is deze laatste verklaring aan getuige [getuige 1] voorgehouden. [Getuige 1] bevestigt dat [betrokkene 1] dit zo aan haar had verteld. Nadat de getuige deze verklaring ter zitting heeft afgelegd heeft de verdediging deze niet betwist.
Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat [betrokkene 1] tegelijk met [betrokkene 2] moet zijn weggegaan bij de woning in [plaats]. Het hof gaat er derhalve van uit dat [betrokkene 1] er van begin tot eind samen met [verdachte] bij is geweest. [Betrokkene 1] was erbij toen de Fiat werd gehuurd, er zijn vingerafdrukken aangetroffen van [betrokkene 1] op de tape waarmee de Belgische kentekenplaten zijn bevestigd, hij is meegegaan naar de woning in [plaats] en hij is, zo blijkt uit [getuige 1]'s verklaring, binnen in de woning geweest en op een zeker moment gevlucht.
Verdachte heeft verklaard dat hij [betrokkene 2] in de woning heeft gezien toen hij binnen was. Deze verklaring heeft hij ter zitting bevestigd. Het kruisje van de ketting van [betrokkene 2] is aangetroffen op de oprit van de woning. Bij de vondst van het lichaam van [betrokkene 2] in de Hurwenensche Kil werden onder meer een paar zwarte handschoenen en een paar blauwe handschoenen in de zakken van [betrokkene 2] aangetroffen. Uit forensisch onderzoek blijkt dat er een sterke aanwijzing is voor direct contact tussen (één van) de handschoenen en de tape op de handen van [slachtoffer 1]. Een contact tussen de zwarte handschoenen en de tape van [slachtoffer 2] kan niet worden uitgesloten. Bovenstaande wijst erop dat [betrokkene 2] voorwerpen bij zich had om te gebruiken bij de overval in de woning en dat hij of een van de mededaders de handschoenen heeft gedragen tijdens het tapen van de slachtoffers.
Het hof gaat er derhalve van uit dat naast [verdachte] ook [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in de woning aanwezig zijn geweest. Uit de camerabeelden van de beveiligingscamera's bij [betrokkene 3] en de verklaring van verdachte blijkt dat zij rond 21.00 uur uit Tilburg zijn weggereden. Uit het onderzoek door de politie blijkt dat omstreeks half 2 een brand is gemeld. Het hof gaat er dan ook van uit dat de verdachten geruime tijd in de woning zijn geweest.
De voorhanden zijnde bewijsmiddelen wijzen overtuigend in de richting van verdachte, zijn zoon en [betrokkene 2] als degenen die betrokken zijn geweest bij het gebeurde in de woning in [plaats]. Over wat er precies in de woning is gebeurd zegt verdachte zich weinig te kunnen herinneren. [Betrokkene 1] heeft niet verklaard.
[Betrokkene 2] is dood. Het hof kan niet anders dan gevolgtrekkingen verbinden aan de feiten en omstandigheden die het hof wel bekend zijn. Tegen de achtergrond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte zich samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] schuldig heeft gemaakt aan doodslag op [slachtoffer 1 en 2]. Dat zelfde geldt ook voor de diefstal en de brandstichting in de woning.
Anders dan de rechtbank acht het hof niet bewezen dat er bij de overval ook geld is weggenomen. Het enkele feit dat getuigen hebben verklaard dat er altijd veel contant geld in de woning aanwezig was is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van diefstal van geld te komen."
2.4. Uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid dat de verdachte zich (met zijn mededaders) naar de woning te [plaats] heeft begeven, dat hij geruime tijd in die woning aanwezig is geweest, dat de slachtoffers in die woning zijn gekneveld en door het hoofd geschoten, en dat in die woning brand is gesticht. Voorts volgt uit de gebezigde bewijsvoering dat de verdachte zich ter plaatse heeft schuldig gemaakt aan diefstal van een SIM-kaart. Aldus heeft het Hof voldoende duidelijk tot uitdrukking gebracht met het oog op welk 'strafbaar feit' in de zin van art. 288 Sr het omschreven geweld en de doodslag zijn gepleegd. Dat het Hof blijkens zijn hiervoor aangehaalde bewijsoverweging niet bewezen heeft geacht 'dat er bij de overval ook geld is weggenomen' en dat aldus de - wel bewezenverklaarde - opbrengst van de gepleegde diefstal zeer gering is, staat daaraan niet in de weg.
2.5. Het middel faalt in zoverre.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 25 jaren.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 24 jaren en 11 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, W.F. Groos, J. Wortel en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 19 maart 2013.