ECLI:NL:HR:2013:BY9131

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02076
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van eerdere uitspraken in het strafrecht

Op 22 januari 2013 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende herziening van eerdere uitspraken in het strafrecht. De aanvragen tot herziening zijn ingediend door een aanvrager, geboren in 1937, en betreffen verschillende eerdere uitspraken van zowel de Rechtbank als het Gerechtshof. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat, sinds 1 oktober 2012, een herzieningsaanvraag enkel door een raadsman kan worden ingediend. Dit heeft geleid tot de terugzending van correspondentie die na deze datum is ontvangen van de aanvrager.

De Hoge Raad heeft de aanvragen beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, met name artikel 460 en 465 van het Wetboek van Strafvordering. Het eerste lid van artikel 465 Sv stelt dat herziening alleen mogelijk is op basis van nieuwe, door bescheiden gestaafde gegevens die niet bekend waren tijdens het oorspronkelijke proces. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de aanvragen voor een deel niet-ontvankelijk zijn, omdat ze betrekking hebben op uitspraken die geen onherroepelijke veroordeling in de zin van artikel 457, eerste lid, Sv bevatten.

De Hoge Raad heeft de aanvragen tot herziening in zijn geheel beoordeeld en vastgesteld dat de gronden die in de aanvragen zijn aangevoerd niet voldoen aan de eisen die gesteld worden voor herziening. De aanvragen zijn daarom afgewezen, met uitzondering van de aanvragen die niet-ontvankelijk zijn verklaard. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor het indienen van herzieningsaanvragen verduidelijkt en de rol van de raadsman in dit proces benadrukt.

Uitspraak

22 januari 2013
Strafkamer
nr. S 11/02076
HEC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op aanvragen tot herziening van een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 januari 1995 (nr. 22/001776-94), een arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2009 (nr. 08/03840 H), een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem (penitentiaire kamer) van 12 december 1983, een vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage van 5 december 1991 (nr. 09/009637-91), een vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 18 januari 1979 (nr. 13/014458-8), een vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 2 juni 1979 (nr. 013085) en een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 januari 1980 (nr. 22/1555-9), ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1937.
1. De aanvragen tot herziening
De aanvragen tot herziening zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. De Hoge Raad heeft voorts kennisgenomen van alle nadien, tot aan de datum van dit arrest binnengekomen en niet aan de aanvrager teruggezonden correspondentie met betrekking tot deze aanvragen. De na 1 oktober 2012 binnengekomen correspondentie is teruggezonden omdat ingevolge art. 460, tweede lid eerste volzin, Sv vanaf die datum een herzieningsaanvraag nog slechts door een raadsman kan worden ingediend.
2. Beoordeling van de aanvragen
2.1. Als grondslag voor een herziening van een uitspraak als bedoeld in het eerste lid van art. 465 Sv, kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
2.2. Voor zover de aanvragen betrekking hebben op uitspraken niet houdende een onherroepelijke veroordeling in de zin van art. 457, eerste lid, Sv kunnen deze - gelet op art. 465, eerste lid, Sv - niet worden ontvangen.
2.3. Het in de aanvragen voor het overige gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op een gegeven als hiervoor onder 2.1 vermeld. De aanvragen dienen daarom - gelet op de art. 460, tweede lid, en 465, eerste lid, Sv - in zoverre te worden afgewezen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvragen niet-ontvankelijk voor zover zij betrekking hebben op uitspraken niet houdende een onherroepelijke veroordeling en wijst deze voor het overige af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 januari 2013.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.