ECLI:NL:HR:2013:BY9997

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/01328 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over conservatoir beslag en derdenwerking huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een klaagschrift van de echtgenote van een verdachte. Het betreft een conservatoir beslag dat is gelegd op goederen van de echtgenoot van klaagster, in het kader van een ontnemingsvordering. De Rechtbank had eerder geoordeeld dat het beslag gegrond was, maar de Officier van Justitie stelde dat het openbaar ministerie zich kon beroepen op de derdenwerking van huwelijkse voorwaarden, zoals vastgelegd in artikel 1:116 BW. De Hoge Raad oordeelde echter dat de bekendheid van het openbaar ministerie met de huwelijkse voorwaarden niet relevant was voor de geldigheid van het beslag. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van de Rechtbank dat het openbaar ministerie geen beroep kon doen op de bescherming van derden, omdat de inschrijving van de huwelijkse voorwaarden in het huwelijksgoederenregister niet had plaatsgevonden. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de Officier van Justitie, waarmee de beslissing van de Rechtbank in stand bleef. De zaak benadrukt het belang van de inschrijving van huwelijkse voorwaarden en de gevolgen daarvan voor derden.

Uitspraak

12 maart 2013
Strafkamer
nr. S 12/01328 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van Rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 december 2011, nummer RK 11/703, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank het klaagschrift ten onrechte gegrond heeft verklaard, althans die beslissing ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2. De Rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de sieraden en de personenauto die op de voet van art. 94a Sv in conservatoir beslag zijn genomen onder [betrokkene 1], de echtgenoot van de klaagster, gegrond verklaard.
2.3. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"(...) Vast staat dat op 4 juni 2010 een akte huwelijkse voorwaarden tussen klager en [betrokkene 1] is verleden bij notaris [de notaris].
Voorts staat vast dat de notaris heeft verzuimd om die akte in te schrijven in het huwelijksgoederenregister van de rechtbank te Maastricht.
Op 21 maart 2011 is op goederen toebehorend aan [klaagster] conservatoir beslag gelegd in verband met een ontnemingsvordering op haar echtgenoot [betrokkene 1].
Thans dient de vraag te worden beantwoord of het openbaar ministerie zich kan beroepen op derdenwerking als bedoeld in artikel 1:116 BW.
Klaagster heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie voorafgaand aan de beslaglegging op de hoogte was van de huwelijkse voorwaarden.
Het openbaar ministerie heeft dit bestreden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan beantwoording van deze vraag achterwege blijven. De derdenbescherming ex artikel 1:116 BW geldt niet wanneer raadpleging van de registers niet van belang kan zijn.
De grondslag van het beslag ziet in de kern op een verbintenis uit onrechtmatige daad (een ontnemingsvordering op grond van verdenking van strafbare feiten gepleegd door de echtgenoot van klaagster).
Dit brengt mee dat het openbaar ministerie geen beroep toekomt op de derdenwerking ex artikel 1:116 BW en derhalve naar het oordeel van de rechtbank geen verhaal heeft op de goederen toebehorend aan de echtgenote van verdachte.
Het klaagschrift dient ten aanzien van deze goederen dan ook gegrond te worden verklaard."
2.4. Het middel klaagt in het bijzonder over het oordeel van de Rechtbank dat het Openbaar Ministerie geen beroep toekomt op derdenbescherming als bedoeld in art. 1:116 BW.
2.5. Art. 1:116, eerste lid, BW luidt als volgt:
"Bepalingen in huwelijkse voorwaarden kunnen aan derden die daarvan onkundig waren, slechts worden tegengeworpen, indien die bepalingen ingeschreven waren in het openbaar huwelijksgoederenregister, gehouden ter griffie der rechtbank binnen welker rechtsgebied het huwelijk is voltrokken, of, indien het huwelijk buiten Nederland is aangegaan, ter griffie van de rechtbank Den Haag."
2.6. Het ten laste van [betrokkene 1] gelegde conservatoir beslag strekt tot bewaring van het recht van verhaal van een op vordering van de OvJ door de rechter aan [betrokkene 1] op te leggen verplichting een bedrag te betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Voor de door de Officier van Justitie in dit verband uit te oefenen bevoegdheden is bekendheid met het tussen [betrokkene 1] en zijn echtgenote geldende huwelijksgoederenregime niet van belang. Een beroep van de Officier van Justitie op de in art. 1:116, eerste lid, BW bedoelde bescherming tegen de
niet-inschrijving van de akte van huwelijkse voorwaarden in het huwelijksgoederenregister is daarom niet aan de orde. Het oordeel van de Rechtbank is juist.
2.7. Het middel, dat niet klaagt dat de Rechtbank - die heeft vastgesteld dat de sieraden en de auto eigendom zijn van de klaagster - niet heeft onderzocht of zich de situatie van art. 94a, derde of vierde lid, Sv voordoet (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.15), is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2013.