ECLI:NL:HR:2013:BZ0502

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02277
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over kennelijke misslag in bewezenverklaring en toezicht door Bureau Jeugdzorg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor het dwingen van een slachtoffer tot het dulden van een ontuchtige handeling door middel van bedreiging. De Hoge Raad constateerde dat er sprake was van een kennelijke misslag in de bewezenverklaring, waarbij de formulering 'bedreiging met een feitelijkheid' niet voldoende was gemotiveerd. De Hoge Raad heeft deze misslag gecorrigeerd zonder dat dit de aard en ernst van het bewezenverklaarde aantastte.

Daarnaast werd er geklaagd over de beslissing van het Hof om Bureau Jeugdzorg te Alkmaar toezicht te laten houden op de verdachte, terwijl de verdachte ten tijde van de uitspraak in hoger beroep meerderjarig was. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof op basis van de wet enkel een reclasseringsinstelling deze taak had kunnen toevertrouwen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering in de bewezenverklaring en de juiste toepassing van de wet met betrekking tot toezicht en ondersteuning van meerderjarige verdachten. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere onderdelen van de uitspraak van het Hof in stand blijven.

Uitspraak

5 februari 2013
Strafkamer
nr. S 11/02277
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2011, nummer 23/005459-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte door "bedreiging met een feitelijkheid" [betrokkene 1] heeft gedwongen, ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 11 april 2009 te Schagen, door een feitelijkheid en bedreiging met een feitelijkheid [betrokkene 1] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit het door hem, verdachte, zoenen op de mond van [betrokkene 1] en bestaande die feitelijkheid en die bedreiging met die feitelijkheid uit het vastpakken van [betrokkene 1] en het haar dreigend toevoegen van de woorden: "Als je mij kust, dan zorg ik dat mijn vriend jouw vriend niet meer slaat"."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op onder meer het volgende bewijsmiddel:
"2. Een proces-verbaal van 24 juni 2010 in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. F.A. Egter van Wissekerke, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Alkmaar (doorgenummerde pagina 2).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 juni 2010 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
[Betrokkene 2] kreeg direct van [betrokkene 3] een klap voor zijn hoofd. [Betrokkene 2] rende weg en [betrokkene 3] ging er achteraan. [Verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) wilde met me zoenen. Ik heb meermalen gezegd dat ik dat niet wilde. Toen hij die kus niet kreeg ging hij chanteren. Hij zei: "Als je die kus geeft, zorg ik dat het stopt met [betrokkene 3]". Ik wilde hem niet zoenen maar [betrokkene 2] is geen vechtersbaas en [betrokkene 3] was een stuk breder en ik wilde dat dat ophield. [Verdachte] sloeg zijn arm om mijn schouder. Daar zat wel wat druk achter want hij probeerde me een beetje naar voren te krijgen."
2.3. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet volgen dat de verdachte - behalve door een feitelijkheid - ook door bedreiging met een feitelijkheid heeft gedwongen. Aangenomen moet worden dat deze zinsnede als gevolg van een kennelijke misslag in de bewezenverklaring is opgenomen. De Hoge Raad leest de bewezenverklaring met verbetering van deze misslag. Aangezien in die lezing de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast, behoeft 's Hofs kennelijke vergissing niet tot cassatie te leiden.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof aan Bureau Jeugdzorg te Alkmaar in plaats van aan een reclasseringsinstelling als bedoeld in art. 14d, tweede lid, Sr, opdracht heeft gegeven de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde. Voorts klaagt het middel dat het Hof ten onrechte heeft bepaald dat de verdachte zich onder het toezicht van dat Bureau moet stellen.
3.2. Het dictum van de bestreden uitspraak luidt:
"(...) Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 80 (tachtig) uren.
Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door jeugddetentie voor de duur van 40 (veertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van die taakstraf, groot 40 (veertig) uren, in geval van niet naar behoren verrichten te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 20 (twintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt daarbij de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van Bureau Jeugdzorg te Alkmaar en zich zal gedragen naar de aanwijzingen die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens deze instelling.
Verstrekt aan deze instelling opdracht om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde."
3.3. In aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van de uitspraak in hoger beroep meerderjarig was, had het Hof op grond van art. 77aa, vierde lid, Sr slechts een reclasseringsinstelling als bedoeld in art. 14d, tweede lid, Sr opdracht kunnen verlenen toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de verdachte daarbij hulp en steun te verlenen. Het middel klaagt daarover terecht.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 februari 2013.