ECLI:NL:HR:2013:BZ0508

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/02216 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot herziening van een veroordeling wegens ontucht met minderjarig kind

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2013 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een veroordeling van de Rechtbank Arnhem uit 1996. De aanvrager, de vader van het slachtoffer, was destijds veroordeeld voor ontucht met zijn minderjarig kind, gepleegd in de periode van januari 1994 tot en met maart 1996. De Rechtbank had hem een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, met bijzondere voorwaarden en de verplichting tot het verrichten van arbeid ten algemenen nutte.

De aanvraag tot herziening werd ingediend door mr. M. van den Eshof, advocaat te Dronten, op basis van nieuwe informatie die zou aantonen dat het slachtoffer, nu volwassen, zich niets meer herinnert van de gebeurtenissen. De aanvrager stelde dat, indien de rechter op de hoogte was geweest van deze nieuwe informatie, de uitkomst van de rechtszaak anders zou zijn geweest. Ter ondersteuning van de aanvraag was een handgeschreven verklaring van het slachtoffer bijgevoegd, waarin zij verklaarde dat haar vader ten onrechte was veroordeeld.

De Hoge Raad oordeelde dat het enkele feit dat het slachtoffer zich niets meer herinnert, niet voldoende is om het ernstig vermoeden te wekken dat de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was en wees deze af. De beslissing werd genomen door de vice-president en twee raadsheren, waarbij opgemerkt werd dat de raadsheren Balkema en Ilsink niet in staat waren het arrest te ondertekenen.

Uitspraak

5 februari 2013
Strafkamer
nr. S 12/02216 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank Arnhem van 27 november 1996, nummer 05/075081-96, ingediend door mr. M. van den Eshof, advocaat te Dronten, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van "ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd", begaan in de periode januari 1994 tot en met 31 maart 1996, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, en de bijzondere voorwaarden zoals in het vonnis vermeld, alsmede, ter vervanging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf, tot het verrichten van arbeid ten algemenen nutte gedurende 240 uren.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. In de aanvraag wordt aangevoerd dat de aanvrager zou zijn vrijgesproken indien de rechter ermee bekend zou zijn geweest dat tijdens gesprekken tussen [betrokkene 1] (de dochter van de aanvrager en tevens slachtoffer van de bewezenverklaarde ontucht) en een psycholoog die ontucht is besproken, dat [betrokkene 1] naar aanleiding daarvan heeft geconstateerd dat zij geen enkele herinnering heeft die daarmee te maken heeft en dat zij concludeert dat van enige ontucht geen sprake is geweest. Ten bewijze daarvan is een ongedateerde, handgeschreven verklaring van [betrokkene 1] bijgevoegd, inhoudende:
"lk verklaar dat mijn vader ten onrechte is veroordeeld wegens sexueel misbruik. Ik kan me er niets van herinneren."
3. Beoordeling van de aanvraag
3.1. Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2. Het enkele feit dat het slachtoffer, dochter [betrokkene 1] van de aanvrager, zich thans niets meer herinnert van hetgeen haar in 1994-1996 is overkomen, wekt niet het ernstig vermoeden als hiervoor bedoeld. Reeds daarom is de aanvraag kennelijk ongegrond en moet als volgt worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 februari 2013.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.