ECLI:NL:HR:2013:BZ1404
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de nieuwe regeling voor terbeschikkingstelling in het strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de terbeschikkingstelling (TBS) van een verdachte die in eerste instantie door de Rechtbank was veroordeeld tot TBS met dwangverpleging. De advocaat-generaal had in hoger beroep gepleit voor een TBS met voorwaarden, waarbij de nieuwe regeling van het Wetboek van Strafrecht, die op 1 september 2010 in werking trad, van toepassing zou zijn. Deze regeling verhoogde de maximale duur van TBS met voorwaarden van vier naar negen jaar. Het Hof oordeelde dat de nieuwe regeling van toepassing was en dat deze gunstiger was voor de verdachte dan de oude regeling, die een maximale duur van vier jaar had. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de invoering van de nieuwe regeling geen wijziging van wetgeving met betrekking tot de strafbaarstelling met zich meebracht. De Hoge Raad stelde vast dat de nieuwe regeling niet alleen de maximale duur van de TBS met voorwaarden verlengde, maar ook de mogelijkheid van crisisopnames introduceerde. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel van de verdachte, dat betoogde dat de nieuwe regeling niet van toepassing was en dat de oude regeling gunstiger zou zijn. De Hoge Raad concludeerde dat de nieuwe regeling, hoewel in sommige opzichten minder gunstig, in dit geval voor de verdachte gunstiger was omdat deze de mogelijkheid bood om TBS met voorwaarden op te leggen in plaats van dwangverpleging. De uitspraak benadrukt de toepassing van overgangsrecht bij wetswijzigingen en de noodzaak om de meest gunstige bepalingen voor de verdachte toe te passen, zoals vastgelegd in artikel 1 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.