ECLI:NL:HR:2013:BZ1411

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/04819
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming bewindvoerder voor schikking na beëindiging schuldsanering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de bevoegdheid van de bewindvoerder na de beëindiging van de schuldsanering. De zaak betreft [verzoeker], die in 2008 onder de schuldsaneringsregeling was geplaatst. Na de beëindiging van de schuldsanering met schone lei, verleende de rechter-commissaris toestemming aan de bewindvoerder, mr. A. Grollé, om een schikking aan te gaan met de vader van [verzoeker] over vorderingen die tot de boedel behoren. De vraag die in cassatie aan de orde was, was of de bewindvoerder na de beëindiging van de schuldsanering nog bevoegd was om rechtshandelingen te verrichten, zoals het treffen van een schikking.

De Hoge Raad oordeelde dat de bewindvoerder, ook na het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak tot beëindiging van de schuldsanering, bevoegd blijft om baten voor de boedel te innen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de bewindvoerder onverwijld moest overgaan tot het opmaken van een slotuitdelingslijst, maar dat dit niet uitsluit dat de bewindvoerder ook andere rechtshandelingen kan verrichten. De Hoge Raad bevestigde dat de bewindvoerder voortvarend moet handelen, maar dat de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de slotuitdelingslijst later wordt opgesteld.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de bevoegdheid van de bewindvoerder om schikkingen aan te gaan, zelfs na de beëindiging van de schuldsanering, zolang dit in het belang van de schuldeisers is. De Hoge Raad verwierp het beroep van [verzoeker] en bevestigde de eerdere beslissingen van de rechtbank en de rechter-commissaris.

Uitspraak

29 maart 2013
Eerste Kamer
12/04819
TT/TJ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
t e g e n
Mr. A. GROLLÉ, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder,
gevestigd te Hoogeveen,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en de bewindvoerder.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 93780 / HA RK 12-105 van de waarnemend rechter-commissaris bij de rechtbank Assen van 4 juli 2012;
b. de beschikking in de zaak 93780 / HA RK 12-105 van de rechtbank Assen van 11 oktober 2012.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De bewindvoerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 7 februari 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij vonnis van 8 juli 2008 is de schuldsaneringsregeling op [verzoeker] van toepassing verklaard onder benoeming van mr. M. Alta tot bewindvoerder. Bij beschikking van 1 oktober 2010 is mr. Alta per die datum uit haar functie van bewindvoerder ontheven en is mr. A. Grollé benoemd tot opvolgend bewindvoerder.
(ii) De plaatsvervangend rechter-commissaris heeft bij brief van 2 maart 2010 mr. Alta verzocht de nodige stappen te ondernemen in verband met de verkoop van het huis van [verzoeker] aan zijn vader. Volgens de rechter-commissaris moest deze verkoop als een paulianeuze handeling worden aangemerkt.
(iii) Bij brief van 5 juli 2011 heeft de bewindvoerder laten weten dat [verzoeker] in beginsel had voldaan aan de verplichtingen die voor hem voortvloeiden uit de schuldsaneringsregeling. Niettemin meende de bewindvoerder dat de schuldsaneringsregeling nog niet kon worden beëindigd, omdat de boedel nog steeds (in reconventie) aan het procederen was in het geschil Green Comfort/Hotcare, welke reconventie met machtiging van de rechter-commissaris was voortgezet en verband hield met kort gedingen die waren gevoerd wegens een dreigende verzilvering van een bankgarantie die in opdracht van de vader van [verzoeker] was afgegeven.
De bewindvoerder stelde voor de schuldsaneringsregeling te verlengen met een jaar ofwel zoveel eerder als duidelijk zou zijn welke onherroepelijke beslissing was genomen.
(iv) De rechter-commissaris heeft bij brief van 7 juli 2011 laten weten het voorstel van de bewindvoerder te onderschrijven aangezien de door de boedel in reconventie gevoerde procedure in de zaak Green Comfort/Hotcare nog afgewikkeld diende te worden alsmede de paulianeus lijkende verkoop van de woning van [verzoeker] aan zijn vader. De rechter-commissaris stelde voor om [verzoeker] en de bewindvoerder te horen over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling.
(v) Op 22 augustus 2011 heeft de bewindvoerder verslag uitgebracht over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Hoewel [verzoeker] volgens hem had voldaan aan de op hem rustende schuldsaneringsregelingsverplichtingen, adviseerde de bewindvoerder om de duur van de schuldsaneringsregeling te verlengen met een jaar vanwege de nog lopende procedure in reconventie tegen Hotcare en omdat sprake was van mogelijk paulianeus handelen bij de verkoop van de woning van [verzoeker] aan zijn vader.
(vi) Van de zijde van [verzoeker] is verweer gevoerd tegen de verlenging van de schuldsaneringsregeling. Hotcare zou geen substantieel verhaal bieden en het zou niet denkbeeldig zijn dat de vennootschap, als zij in het ongelijk zou worden gesteld, in hoger beroep zou gaan, waarbij te voorzien viel dat er niet voor 8 juli 2012 arrest zou worden gewezen. Ter zitting heeft de advocaat van [verzoeker] voorgesteld de beslissing twee maanden aan te houden om te bezien of tot een schikking kon worden gekomen met de vader van [verzoeker].
(vii) De rechtbank heeft het voorstel van [verzoeker] van de hand gewezen. Bij vonnis van 6 september 2011 heeft zij geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling op dat moment niet kon worden beëindigd op de grond dat er sprake was van een mogelijk paulianeuze verkoop van de woning voorafgaand aan de schuldsaneringsregeling en schuldeisers door deze verkoop mogelijk waren benadeeld. In het geval dat de paulianeuze verkoop zou komen vast te staan, zou [verzoeker] niet aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling hebben voldaan. De rechtbank heeft de schuldsaneringstermijn verlengd met één jaar, derhalve eindigend op 8 juli 2012, of zoveel eerder als hieromtrent duidelijkheid zou bestaan.
(viii) Van dit vonnis is [verzoeker] in hoger beroep gegaan. Bij arrest van 20 oktober 2011 heeft het hof het vonnis vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank ter verdere afdoening. Het hof zag in de procedure tegen Hotcare en de mogelijk paulianeuze handeling van [verzoeker] geen gegronde redenen om de duur van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoeker] te verlengen.
(ix) Op 10 december 2011 heeft de waarnemend rechter-commissaris de bewindvoerder een machtiging als bedoeld in art. 316 lid 2 Fw verleend tot het aanhangig maken van een procedure tegen de vader van [verzoeker].
(x) Op 12 december 2011 heeft de bewindvoerder een dagvaarding aan de vader van [verzoeker] doen betekenen in verband met de gestelde paulianeuze verkoop van de woning.
(xi) Op 26 januari 2012 is de verificatievergadering gehouden. Blijkens het proces-verbaal heeft de rechter-commissaris, gelet op de inhoud van het onder (viii) genoemde arrest van het hof, aangekondigd dat zij de rechtbank zou verzoeken de zaak te agenderen voor een inhoudelijke beëindigingszitting.
(xii) Na de verificatievergadering zijn twee renvooiprocedures aangespannen.
(xiii) De bewindvoerder heeft bij brief van 8 februari 2012 een verslag ingediend, heeft daarin geconcludeerd dat [verzoeker] in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen toerekenbaar is tekortgeschoten en heeft geadviseerd de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
Aan dat verzoek heeft de bewindvoerder onder meer ten grondslag gelegd dat [verzoeker], indien de rechtbank op de hoogte was geweest van het paulianeuze handelen van [verzoeker] met zijn vader, waarschijnlijk niet zou zijn toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Voor het geval de rechtbank het advies niet zou overnemen, diende volgens de bewindvoerder een beslissing onder zodanige voorwaarden te worden genomen dat de bewindvoerder - zo nodig als vereffenaar - ongestoord de procedures inzake de pauliana tegen de vader van [verzoeker], inzake Hotcare en inzake de twee renvooiprocedures zou kunnen afronden. De slotuitdelingslijst diende volgens de bewindvoerder pas te worden gedeponeerd op het moment dat deze procedures zouden hebben geresulteerd in onherroepelijke rechterlijke beslissingen, omdat eerst dan alle activa in deze schuldsaneringsregeling vereffend zouden zijn.
(xiv) [Verzoeker] heeft aangevoerd dat hij zowel bij de gemeentelijke kredietbank als bij de rechtbank voorafgaand aan de toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft verteld dat hij het huis aan zijn vader had verkocht, en dat dit ook is meegedeeld aan de vorige bewindvoerder. Onder verwijzing naar het onder (viii) genoemde arrest van het hof heeft [verzoeker] bestreden dat de mogelijk paulianeuze verkoop reden kon zijn om hem de schone lei te onthouden. Mocht in verband daarmee sprake zijn van nagekomen baten, dan zouden deze kunnen worden verdeeld op grond van art. 194 Fw.
(xv) De rechtbank heeft bij vonnis van 13 maart 2012 onder meer geoordeeld dat, nu er onvoldoende voortvarendheid was betracht om de procedure ter zake van de paulianeuze verkoop van de woning aan te spannen, het mogelijk paulianeuze karakter van de verkoop geen aanleiding kon vormen om [verzoeker] de schone lei te onthouden. De rechtbank heeft vervolgens nog overwogen dat art. 356 lid 1 Fw voorschrijft dat de bewindvoerder, zodra de uitspraak als bedoeld in art. 354 Fw in kracht van gewijsde is gegaan, onverwijld overgaat tot het opmaken van een slotuitdelingslijst. Hieruit kan volgens de rechtbank niet anders worden afgeleid dan dat de slotuitdelingslijst zo spoedig mogelijk moet worden opgesteld en dat de bewindvoerder hiermee haast moet maken. Het wettelijke systeem is erop gericht om de schuldsaneringsregeling zo spoedig mogelijk na afloop van de schuldsaneringsregeling van drie jaar afgewikkeld te krijgen. Om die reden heeft de rechtbank voor de afwikkeling niet de door de bewindvoerder verzochte specifieke beslissing genomen, te meer niet nu ter zake van de procedure omtrent de verkoop van de woning onvoldoende voortvarendheid was betracht en een afronding ervan nog geruime tijd in beslag kon nemen. In het dictum heeft de rechtbank (a) vastgesteld 'dat de schuldenaar niet in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten', (b) verstaan 'dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling van rechtswege zal zijn geëindigd zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden', en (c) verstaan 'dat de bewindvoerder nadat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, onverwijld overgaat tot het opmaken van een slotuitdelingslijst'.
(xvi) Op 20 juni 2012 heeft een comparitie plaatsgevonden in de door de bewindvoerder tegen de vader van [verzoeker] aangespannen procedure. Blijkens het proces-verbaal hebben partijen ter comparitie een schikking bereikt, die is vastgelegd in het proces-verbaal. Overeengekomen is (a) dat de vader van [verzoeker] een bedrag van € 57.700,-- zou overmaken op de saneringsrekening van [verzoeker], (b) dat van het bedrag van € 57.700,-- een bedrag van € 19.800,-- het schikkingsbedrag betreft dat de bewindvoerder met Hotcare was overeengekomen, en dat Hotcare tegenover de betaling van laatstgenoemd bedrag de afgegeven bankgarantie zou retourneren aan de Rabobank, waarna de bewindvoerder zo spoedig mogelijk en met medewerking en instemming van de rechter-commissaris voormeld bedrag zou overmaken aan Hotcare, en (c) dat de procedure tussen de vader van [verzoeker] en de bewindvoerder zou worden geroyeerd en de bewindvoerder tevens royement zou verzoeken van de zaak tussen Hotcare en [verzoeker], waarbij de bewindvoerder ervan uitging dat hij bevoegd was royement van deze procedure in reconventie te verzoeken, nu hij die procedure had overgenomen.
(xvii) Bij vonnis van 18 juli 2012 heeft de rechtbank de zaak tussen Hotcare en [verzoeker], aan wiens zijde de bewindvoerder als advocaat was 'toegevoegd', verwezen naar de rolzitting van 15 augustus 2012 'teneinde partijen de gelegenheid te geven zich terzake uit te laten (..) over de vraag of in deze procedure, in conventie en/of reconventie, nog een beslissing genomen dient te worden'.
3.2.1 In het onderhavige geding heeft [verzoeker] de rechter-commissaris bij brief van 21 juni 2012 verzocht aan de bewindvoerder toestemming te onthouden om de in 3.1 onder (xvi) genoemde schikking aan te gaan. Bij beschikking van 4 juli 2012 heeft de waarnemend rechter-commissaris aan de bewindvoerder toestemming verleend om deze schikking aan te gaan.
3.2.2 Op het door [verzoeker] tegen de beschikking van de rechter-commissaris ingestelde beroep heeft de rechtbank geoordeeld dat de rechter-commissaris op juiste gronden aan de bewindvoerder toestemming heeft verleend om de met de vader van [verzoeker] getroffen schikking aan te gaan.
3.3 Het middel betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de taak van de bewindvoerder, na het in kracht van gewijsde gaan van het in 3.1 onder (xv) genoemde vonnis van de rechtbank, uitsluitend bestond in het onverwijld opmaken van de slotuitdelingslijst, en dat de bewindvoerder niet meer de bevoegdheid had om nog rechtshandelingen te verrichten als bedoeld in art. 327 in verbinding met art. 104 Fw, zoals het treffen van een schikking in de procedure tegen de vader van [verzoeker]. Met het in kracht van gewijsde gaan van voormeld vonnis was de schuldsanering 'in materiële zin' beëindigd en hadden de op [verzoeker] rustende verplichtingen een einde genomen. In dit verband doet het middel een beroep op de beschikking van de Hoge Raad van 24 februari 2012, LJN BV0890, NJ 2012/636.
3.4 Voor zover het middel een beroep doet op deze beschikking van de Hoge Raad miskent het dat in die zaak de vraag aan de orde was of goederen die de schuldenaar had verkregen na afloop van de termijn die ingevolge art. 349a Fw voor de schuldsanering geldt, tot de in art. 295 Fw bedoelde boedel behoorden, welke vraag de Hoge Raad ontkennend heeft beantwoord. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, ziet de beschikking van de Hoge Raad op een andere situatie dan zich hier aandient. Volgens het in cassatie in zoverre onbestreden oordeel van de rechtbank is immers sprake van een tijdens de duur van de schuldsaneringsregeling reeds bestaande vordering die nog niet was vereffend. Hetgeen de Hoge Raad in zijn beschikking heeft overwogen, biedt dan ook geen steun voor de rechtsopvatting waarop het middel berust.
3.5. Voor zover het middel betoogt dat de bewindvoerder na het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak bedoeld in art. 354 Fw, niet meer de bevoegdheid heeft om nog rechtshandelingen te verrichten, zoals het treffen van een schikking, berust het op een onjuiste rechtsopvatting. Art. 356 lid 1 Fw gebiedt de bewindvoerder, zodra de uitspraak bedoeld in
artikel 354 Fw in kracht van gewijsde is gegaan, onverwijld over te gaan tot het opmaken van een slotuitdelingslijst. Blijkens de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 33 geciteerde wetsgeschiedenis is echter niet uitgesloten dat de omstandigheden van het geval meebrengen dat de slotuitdelingslijst eerst geruime tijd later wordt opgesteld en dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling derhalve langer voortduurt dan de in het saneringsplan bepaalde termijn
(Kamerstukken II 1992-1993, 22 969, nr. 3, p. 66). Hieruit vloeit voort dat de bewindvoerder, nadat de uitspraak bedoeld in art. 354 Fw in kracht van gewijsde is gegaan, maar de slotuitdelingslijst nog niet is opgemaakt, bevoegd blijft baten voor de boedel te innen. Wel draagt art. 356 lid 1 Fw de bewindvoerder op om na het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak bedoeld in art. 354 Fw, zowel bij het opmaken van de slotuitdelingslijst als bij het innen van baten voor de boedel, voortvarend te werk te gaan.
In het onderhavige geval heeft de rechtbank in haar vonnis van 13 maart 2012 verstaan dat de bewindvoerder, nadat haar vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, onverwijld overgaat tot het opmaken van de slotuitdelingslijst. Vervolgens heeft de bewindvoerder in de procedure die hij tegen de vader van [verzoeker] had aangespannen, ter comparitie van 20 juni 2012 een schikking getroffen. Door aldus te handelen heeft de bewindvoerder niet in strijd gehandeld met de op hem rustende verplichting om bij het innen van baten voor de boedel voortvarend te werk te gaan.
Bij het vorenstaande verdient opmerking dat de verplichtingen die voor [verzoeker] voortvloeiden uit de toepassing van de schuldsaneringsregeling, na ommekomst van de termijn van art. 349a Fw ten einde zijn gekomen. Het oordeel van de rechtbank moet dan ook aldus worden verstaan dat het nadeel dat [verzoeker] ondervindt van het feit dat het opmaken van de slotuitdelingslijst op zich laat wachten, minder zwaar weegt dan het belang van de schuldeisers dat de door de bewindvoerder te treffen schikking leidt tot een actief voor de te vereffenen boedel. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, C.E. Drion, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 29 maart 2013.