ECLI:NL:HR:2013:BZ1466

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 mei 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/02759
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van kinderalimentatie en de gevolgen van een echtscheidingsconvenant

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De man, die in 2009 gescheiden is van de vrouw, verzocht om een wijziging van de alimentatieverplichting die hij in het echtscheidingsconvenant had vastgelegd. Hij stelde dat zijn draagkracht was verminderd omdat hij inmiddels met een andere vrouw was getrouwd en een nieuw gezin had gevormd. De vrouw verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat de bepaling in het convenant ook van toepassing was in het geval de man een nieuw gezin zou stichten.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof de bepaling in het echtscheidingsconvenant correct had geïnterpreteerd. Het hof had geoordeeld dat de man gebonden was aan de afspraken die in het convenant waren gemaakt, en dat zijn verzoek om wijziging van de alimentatie niet toewijsbaar was. De man had niet aangetoond dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden die een herziening van de alimentatie rechtvaardigde, zoals vereist onder artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad verwierp het beroep van de man, waarmee de beslissing van het hof in stand bleef.

De uitspraak benadrukt het belang van de afspraken die in een echtscheidingsconvenant zijn vastgelegd en de voorwaarden waaronder een wijziging van alimentatie kan worden aangevraagd. De Hoge Raad bevestigde dat de man niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat zijn financiële situatie zodanig was veranderd dat dit een wijziging van de alimentatieverplichting rechtvaardigde. De beslissing van het hof werd daarmee bekrachtigd.

Uitspraak

17 mei 2013
Eerste Kamer
12/02759
TT/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt en mr. S. Kousedghi,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. C.G.A. van Stratum.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 116784 FA RK 10-1974 van de rechtbank Zutphen van 19 november 2010 en 17 mei 2011;
b. de beschikking in de zaak 200.092.323 van het gerechtshof te Arnhem van 1 maart 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaat van de man heeft bij brief van 22 februari 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 Partijen zijn in 2009 gescheiden. In hun echtscheidingsconvenant is bepaald welk bedrag aan alimentatie de man aan de vrouw is verschuldigd voor de beide minderjarige kinderen van partijen "ook ingeval hij of de vrouw gaat samenleven met een ander als waren zij gehuwd/als hadden zij hun partnerschap laten registreren". De man verzoekt in deze procedure wijziging van deze alimentatie, onder meer op de grond dat hij inmiddels met een andere vrouw is getrouwd en een gezin vormt met haar en haar twee kinderen uit een eerder huwelijk, en dat daardoor zijn draagkracht is verminderd.
3.2 Het hof heeft het verzoek niet toewijsbaar geoordeeld, wat betreft de hiervoor in 3.1 genoemde grond omdat het de hiervoor aangehaalde bepaling van het convenant, overeenkomstig het verweer van de vrouw, aldus heeft uitgelegd dat deze mede ziet op het geval dat de man een nieuw gezin begint (rov. 4.10 van zijn beschikking). Het heeft de man gebonden geacht aan de bepaling. Op die grond heeft het de overige grieven van partijen niet behandeld bij gebrek aan belang (rov. 4.13)
3.3 Middel II klaagt dat het hof niet op laatstgenoemde grond aan grief V van de man heeft kunnen voorbijgaan. De man heeft bij die grief aangevoerd dat de rechtbank, indien onverkort wordt vastgehouden aan de bepaling van het convenant, ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het gegeven dat hij in inkomen zal terugvallen tot een bedrag dat lager ligt dan 90% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Deze klacht faalt reeds omdat de man weliswaar een grief met deze inhoud heeft aangevoerd, maar deze slechts heeft onderbouwd door overlegging van een draagkrachtberekening waaruit, anders dan hij stelt, de juistheid van deze stelling niet volgt, terwijl voor die stelling evenmin steun valt te vinden in hetgeen het hof in rov. 3.6 en 3.7 heeft vastgesteld omtrent de draagkracht van de man.
Overigens heeft de man naar de kennelijke en niet onbegrijpelijke vaststelling van het hof niet aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in art. 1:401 BW omdat hij ten gevolge van zijn nieuwe huwelijk onvoldoende draagkracht heeft om te voldoen aan alle op hem rustende alimentatieverplichtingen.
3.4 De overige klachten van de middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 17 mei 2013.