ECLI:NL:HR:2013:BZ1704
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in spoedeisende gevallen betreffende minderjarigen met verblijfplaats in het Verenigd Koninkrijk
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerdere beschikking van het gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft verzoekers, ouders die in het Verenigd Koninkrijk wonen, die in cassatie zijn gegaan tegen de beschikking van het hof. De Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam en Gooi en Vechtstreek, was de verweerder in deze procedure. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof, die betrekking hebben op beschermingsmaatregelen voor minderjarigen. De ouders hebben beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof van 8 mei 2012, waarin de Raad voor de Kinderbescherming geen verweerschrift heeft ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas was om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de klachten van de ouders beoordeeld, maar deze kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de ouders, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven.