ECLI:NL:HR:2013:BZ3622

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/01382
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsklacht medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek het verschaffen van gelegenheid tot de bereiding van MDMA op zijn terrein. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte 'minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat op zijn terrein MDMA werd bereid'. De Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet onbegrijpelijk was en dat de bewezenverklaring toereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad vernietigde echter de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze naar zeventien maanden. De zaak kwam voort uit een arrest van het Gerechtshof van 9 maart 2011, waarin de verdachte was veroordeeld voor het faciliteren van een productieplaats voor synthetische drugs. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot de vermindering van de straf. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van een perceeleigenaar met betrekking tot activiteiten op zijn terrein, vooral in het kader van drugshandel.

Uitspraak

12 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/01382
DAZ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 maart 2011, nummer 20/003106-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd. Nu deze reactie is verwoord in een bijlage van de hand van de verdachte zelf, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat niet zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft tot het in de bewezenverklaring genoemde misdrijf.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"een ander of anderen dan verdachte op 28 december 2007 te Sterksel, gemeente Heeze-Leende, opzettelijk heeft/hebben bereid ongeveer vijftien kilogram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op 28 december 2007 te Sterksel, gemeente Heeze-Leende, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door toen en daar zijn perceel ([a-straat 1]) en opstallen gelegen op dat perceel ter beschikking te stellen."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 28 december 2007, proces-verbaalnummer PL2202/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 1] (agent van politie) en [verbalisant 2] (hoofdagent van politie), dossierpagina's 51 en 52, voor zover zakelijk weergegeven als relaas van verbalisanten:
Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], betraden op 28 december 2007 het pand achter op het erf van de [a-straat 1] (het hof begrijpt op grond van de overige bewijsmiddelen: te [plaats]). Dit pand ligt vanaf de [a-straat] gezien rechts achter in de hoek van de tuin. Dit pand stond geheel los van de woning. Het betreft hier een relatief nieuw gedeelte met daaraan een oude houten stal. Aan de achterzijde van het pand was een kippenren met direct achter het pand het overdekte nachtverblijf voor de kippen. In dit hok lag een grote hoeveelheid lege jerrycans en tonnen bestemd voor de opslag van chemicaliën. Tevens zagen wij dat aan de linker voorzijde achter wat hout een aluminium (kleurige) ventilatiebuis lag. Wij hoorden een zacht zoemend/brommend geluid. Het pand heeft aan de voorzijde een dubbele glazen tuindeur. Het zicht naar binnen was ons ontnomen door gesloten gordijnen. Wij hebben de deur geforceerd. Wij zagen in deze ruimte 1 kooktoren staan die ons ambtshalve bekend is als zijnde bestemd voor de productie van XTC. Tevens zagen wij door de ruimte kunststoffen containers staan bestemd voor de opslag van chemicaliën. Verder stonden er nog diverse apparaten waaronder een drukvat en een grote hoeveelheid gasflessen. Wij zagen dat het oude en het nieuwe gedeelte middels een smalle open verbinding met elkaar verbonden waren. Toen ik, verbalisant [verbalisant 1], via een smalle opening het oude stalgedeelte betrad, zag ik daar nog 2 kooktorens staan. Vanuit deze ruimte kon ik middels een open doorgang doorlopen naar de laatste ruimte, waar vier grote diepvriezen stonden van ruim 300 liter. Drie van deze diepvriezen waren in bedrijf. Voor de voorste diepvries stond een grote weegschaal. Naast de weegschaal zag ik, [verbalisant 1], gekristalliseerd poeder liggen.
In mijn bijzijn is de voorste diepvries gedeeltelijk geopend door de gespecialiseerde collega van het Korps Landelijke Politie Diensten. Hij deelde mij mede dat hierin containers met daarin stoffen aanwezig waren bestemd voor de productie van XTC. In de tussenwand tussen schuur en aanbouw zag ik een enorme hoeveelheid blauwe jerrycans staan met het opschrift Hydrochloric Acid. Mij, [verbalisant 1], is dit bekend onder de Nederlandse benaming zoutzuur.
2.
Een ambtsedig aanvullend proces-verbaal van 2 januari 2008, proces-verbaalnummer PL2202/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 1] (agent van politie), dossierpagina's 63 en 64, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik, [verbalisant 1], maak dit proces-verbaal op in aanvulling op het eerder door mij opgemaakt proces-verbaal, te weten op 28 december 2007.
Ik zag dat de controle lampjes van de diepvrieskisten brandden. Bij het openen van de voorste diepvries zag ik dat er condens ontsnapte en ijsvorming in het deksel aanwezig was.
3.
Een ambtsedig proces-verbaal technisch onderzoek van 11 juni 2008, proces-verbaalnummer PL2219/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 3] (inspecteur van politie) en [verbalisant 4] (brigadier van politie), los gevoegd in het dossier, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op 28 december 2007 en op 29 december 2007 hebben wij, verbalisanten, assistentie verleend bij het ontmantelen van een productieplaats van synthetische drugs. Deze productieplaats was aangetroffen op het perceel [a-straat 1] te [plaats].
Het perceel [a-straat 1] was geheel omheind met een hekwerk. Aan de zijde van de [a-straat] was een toegangspoort in de afrastering. Vanaf de toegangspoort liep een onverhard pad naar een verhoogd deel van het perceel waarop een vrijstaand woonhuis was gesitueerd. Rechtsachter op het perceel was een vrijstaand gebouw met daaraan vast een stal en kippenren gesitueerd. Het gebouw had het uiterlijk van een garage. Op het perceel was ook een paardenstal. In de directe nabijheid van de paardenstal was een hooiopslag.
Aan de linkerzijde van de garage was een stalgedeelte.
Wij zagen dat aan de achterzijde van de garage, binnen de afrastering van de kippenren een open staldeel was, waarschijnlijk bedoeld als nachtverblijf voor kippen. Ik zag dat er in het vertrek een grote hoeveelheid lege jerrycans en kunststof vaten lagen. Op de jerrycans en vaten waren etiketten aanwezig welke vermeldden dat er in de verpakkingen o.a. aceton,methylalcohol verpakt waren geweest.
In de garage stonden hogedrukketels met daarop een roermechanisme.
Een smalle doorgang verschafte toegang tot het stalgedeelte dat links naast de garage was gesitueerd. In het stalgedeelte was een hogedrukketel met daarop een roermechanisme opgesteld. In het voorste gedeelte stonden diepvrieskisten.
Zoals eerder omschreven was geheel linksachter op het perceel een paardenstal met daarbij een hooiopslag. De hooibalen lagen onder een afdak. Nadat enkele hooibalen verwijderd waren zagen wij dat er achter de hooibalen een loze ruimte was waarin een grote hoeveelheid jerrycans en vaten opgeslagen waren. De etiketten op deze verpakkingen vermeldden dat de inhoud bestond uit Methylalcohol en Aceton.
4.
(...)
5.
(...)
6.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van 1 januari 2008, proces-verbaalnummer PL2233/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 5] (surveillant van politie) en [verbalisant 6] (brigadier van politie), dossierpagina's 98 en 99, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb mijn schuur (hof: door de verdachte ook 'kantoor' genoemd) verhuurd. De huur is ingegaan op 1 september (het hof begrijpt: 2007). Nadat ik de schuur verhuurd had zag ik achter mijn kippenkooi een aantal vaten liggen. Er kwam een man spullen brengen in de verhuurde schuur.
7.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van 15 januari 2008, proces-verbaalnummer PL2233/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 7] (hoofdagent van politie) en [verbalisant 8] (brigadier van politie), dossierpagina's 102 tot en met 109, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verdachte:
Een man is samen met een andere man spullen komen brengen. Ik heb toen gezegd dat ze het in de schuur moesten zetten.
Nadien heb ik gezien dat die man kannen achter de kippenkooi gooide.
Ik heb voor de huur 1000 euro ontvangen van een van de twee mannen.
8.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 24 februari 2010, voorzover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik woonde eind 2007 met mijn toenmalige vrouw [betrokkene 1] op het perceel [a-straat 1] te [plaats].
Het perceel is helemaal omheind. Er is een grote toegangspoort en een kleine toegangspoort. Bij aanschaf van de grote toegangspoort hebben wij afstandsbedieningen gekregen. We hadden onder andere pauwen, kippen, paarden en honden. De kippenren, ook wel de pauwenkooi genoemd, is open met gaas er omheen en heeft gedeeltelijk een houten afdak waar de kippen 's avonds op stok gingen. Er was ook een stal met een aangebouwd afdak.
Volgens mij is [betrokkene 1] op 10 december 2007 vertrokken naar Kenia en op 26 december 2007 van haar vakantie terug gekomen. Tijdens de afwezigheid van [betrokkene 1] heb ik voor alle dieren gezorgd, waaronder de paarden en de kippen.
Vanaf 1 september 2007 is het kantoor op mijn perceel verhuurd.
In de bouwvakvakantie, ik denk in augustus of september 2007, kwam een busje via de poort het terrein op. De inzittenden vertelden dat zij spullen kwamen brengen. Ik heb hen naar het kantoor verwezen.
Een van hen heeft mij 1000 euro voor de huur van het kantoor gegeven. Dat was voor de eerste vier maanden.
Ik heb de mannen met het busje ook gezien tijdens de vakantie van [betrokkene 1]. Een van die jongens gooide kannen, witte jerrycans, in het nachthok van de kippen.
9.
Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Hertogenbosch, van 31 december 2007, RC-nr. 07/2373, los gevoegd in het dossier, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verdachte bij zijn verhoor in het kader van de inverzekeringstelling:
Ik heb gezien dat er steeds meer dingen naar binnen werden gesjouwd.
10.
Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Hertogenbosch, van 3 januari 2008, RC-nr. 07/2373, los gevoegd in het dossier, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verdachte bij zijn verhoor in het kader van de inbewaringstelling:
Vanaf het moment dat mijn vrouw op vakantie ging heb ik die man met die kannen achter het kippenhok gezien.
11.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 21 juli 2010, los gevoegd in het dossier, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van de getuige [betrokkene 1]:
[Verdachte] (hof: verdachte) en ik hebben gewoond in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. Het terrein was omheind met een hek. Hierdoor konden er niet zomaar mensen op het terrein komen. Dit kon enkel via de toegangspoort. Vanaf de toegangspoort loopt er een weggetje voor het woonhuis langs. Die weg leidt naar de schuur. Zo noem ik de ruimte waar het laboratorium is ontdekt.
Ik ben 16 dagen op vakantie geweest in Kenia. Dit was van 10 december 2007 tot en met 25 december 2007.
Ik mocht mij nergens mee bemoeien. Ik mocht mij evenmin bemoeien met busjes die op het terrein kwamen. Het waren bestelbusjes zonder een naam of logo erop. De busjes kwamen 's avonds. Ik heb een busje in de omgeving van de paardenstal zien rijden. Mijn paarden stonden daar.
12.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor 28 december 2007, proces-verbaalnummer PL2233/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 9] (brigadier van politie) en [verbalisant 10] (hoofdagent van politie), dossierpagina's 65 tot en met 67, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
Het perceel [a-straat 1] te [plaats] is helemaal afgemaakt met een nieuw hekwerk. De toegang tot het perceel is slechts mogelijk middels een elektrische poort en een looppoort. De grote poort is met een afstandsbediening te openen.
13.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van 1 januari 2008, proces-verbaalnummer PL2233/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 6] (brigadier van politie) en [verbalisant 5] (surveillant van politie), dossierpagina's 76 tot en met 83, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik verklaar u dat ik niet op de hoogte was van wat er speelde. Als ik aan mijn man vroeg wat er aan de hand was, zei hij tegen mij dat ik me nergens mee moest bemoeien. Ik vermoedde dus wel dat er iets aan de hand was. Ik dacht dat er sprake was van een hennepplantage die mijn man samen met anderen had opgebouwd.
Er kwamen verschillende busjes bij ons op het terrein. Als ik er naar vroeg, zei [verdachte] dat ik me nergens mee moest bemoeien.
[Verdachte] heeft mij eens gezegd dat wij kapotgeschoten zou kunnen worden als ik mijn vermoedens betreffende het feit dat er foute zaken plaatsvonden, aan anderen zou vertellen.
Toen ik [verdachte] vroeg of hij toch met niets strafbaars bezig was, antwoordde hij: "Je wilt toch niet je paarden kwijt of zo. Je wilt toch niet hebben dat je paarden aan de straat komen te staan. Laat verder alles maar aan mij over en hou verder maar gewoon je grote bakkus. Hiermee kunnen we ten minste onze hypotheek betalen. Het kan ons huis en alles redden. Anders ben je alles kwijt"."
2.2.3. Het Hof heeft voor zover voor de beoordeling van het middel van belang het volgende overwogen:
"De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Door en namens de verdachte is daartoe - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende aangevoerd:
1. Er zijn geen aanwijzingen dat op het ten laste gelegde tijdstip een productieproces plaatsvond.
2. De verdachte was er niet van op de hoogte dat zich op zijn perceel een productieplaats voor synthetische drugs bevond. Hij heeft de betreffende schuur waar de productieplaats is aangetroffen verhuurd aan [betrokkene 2]. De verdachte was zelf nauwelijks aanwezig op het terrein, in tegenstelling tot zijn (ex-) echtgenote [betrokkene 1]. Er is geen bewijs (technisch
bewijs, getuigenverklaringen) van enige betrokkenheid van verdachte bij het hem ten laste gelegde. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de verdachte moet hebben waargenomen dat zich op zijn terrein een drugsproductieplaats bevond, nu ook anderen die op het terrein zijn geweest niets hebben bemerkt. Dezelfde afwegingen die hebben geleid tot vrijspraak van
mede-eigenaar [betrokkene 1] hebben evenzeer te gelden voor de verdachte. Aan de verklaringen van de voormalige medeverdachten [betrokkene 2] en [betrokkene 1] dient geen geloof te worden gehecht. Zij hebben er belang bij de verdachte te belasten en hun eigen betrokkenheid te ontkennen. Bovendien is [betrokkene 2] gezien zijn veroordeling voor Opiumwetdelicten niet onbekend met verdovende middelen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ad 1. (...)
Ad 2. Uit het onderzoek ter terechtzitting is onder meer het navolgende gebleken.
- Op 28 december 2007 werd op het perceel [a-straat 1] te [plaats] een productieplaats voor synthetische drugs aangetroffen. Het productieproces vond plaats in een vrijstaand gebouwtje (in het dossier ook genoemd 'schuur', 'kantoor' of 'garage') op het betreffende perceel.
- Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde bewoner van het betreffende perceel.
- Het perceel was geheel omheind met een hekwerk, voorzien van een grote en een kleine toegangspoort. De grote toegangspoort was te openen middels een afstandsbediening. Het terrein was niet vrij te betreden. Het pad naar het gebouwtje waar de productieplaats is aangetroffen liep voor de woning van de verdachte langs.
- Op het perceel is op diverse plaatsen een grote hoeveelheid voorwerpen en stoffen aangetroffen die bestemd waren voor het productieproces.
- De verdachte heeft verklaard dat hij heeft gezien dat er steeds meer 'dingen' naar binnen werden gesjouwd en dat hij een man met kannen achter het kippenhok heeft gezien. In het kippenhok is een grote hoeveelheid jerrycans en vaten aangetroffen, kennelijk gebruikt voor de productie van synthetische drugs.
- Medebewoner [betrokkene 1] is in december 2007 gedurende een periode van ruim twee weken niet op het terrein aanwezig geweest. De verdachte was in die periode wel op het terrein aanwezig want hij verzorgde toen de dieren op het terrein. In die periode hebben op het terrein activiteiten plaatsgevonden die te relateren zijn aan de aangetroffen drugsproductieplaats.
Als uitgangspunt geldt dat de bewoner van een perceel bekend pleegt te zijn met de op dat perceel plaatsvindende activiteiten, in het onderhavige geval de bereiding van synthetische drugs. Onder omstandigheden kan dit anders liggen, doch dergelijke omstandigheden doen zich naar het oordeel van het hof hier niet voor.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Door de verdachte is verklaard dat hij de schuur had verhuurd aan [betrokkene 2] en dat hij niet wist dat zich daar een productieplaats voor synthetische drugs bevond.
[Betrokkene 2] heeft iedere betrokkenheid bij de productieplaats ontkend. Hij heeft verklaard dat hij niet wist van het bestaan van de productieplaats en daarvan pas heeft gehoord nadat de politie hem thuis had opgehaald. [Betrokkene 2] heeft steeds ontkend dat hij de schuur heeft gehuurd. Hij had wel de kelder van de woning gehuurd voor het inrichten van een muziekstudio, doch niet de schuur. Volgens [betrokkene 2] had het huurcontract dat hij met de verdachte had gesloten slechts betrekking op de kelder van de woning van de verdachte en niet op de schuur. Voorts heeft hij verklaard dat hij nooit een sleutel van de schuur, noch een poortzender heeft gekregen en dat hij het perceel niet kon betreden als verdachte of [betrokkene 1] niet thuis waren. Als hij naar de [a-straat] kwam opende [betrokkene 1] de poort.
[Betrokkene 2] heeft op 2 januari 2008 verklaard dat hij al enkele maanden niet meer op de locatie [a-straat 1] te [plaats] is geweest.
Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [betrokkene 2]. Zijn verklaring vindt op onderdelen steun in de verklaring van [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] heeft namelijk onder meer verklaard dat zij [betrokkene 2] nooit bij de schuur heeft gezien, dat de apparatuur van [betrokkene 2] in de kelder van de woning werd gezet en dat als [betrokkene 2] naar de woning kwam, zij voor hem de poort opende omdat [betrokkene 2] geen poortzender had. [Betrokkene 1] heeft voorts op 30 december 2007 verklaard dat zij [betrokkene 2] al enkele maanden niet meer bij haar thuis heeft gezien.
Het hof merkt daarbij nog op dat [betrokkene 1] weliswaar heeft verklaard dat de schuur was verhuurd aan [betrokkene 2], doch zij heeft daar aan toegevoegd dat zij dit had vernomen van de verdachte.
Ook in hetgeen overigens is aangevoerd - zoals het door [betrokkene 2] sluiten van een WA-verzekering en de gang van zaken rond de betaalrekening - ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [betrokkene 2]. [Betrokkene 2] is, na daarmee te zijn geconfronteerd, bij zijn verklaring gebleven dat hij de kelder had gehuurd voor de inrichting van een muziekstudio en dat hij heeft gehandeld op basis van vertrouwen dat hij in de verdachte stelde.
Op grond van het voorgaande, mede bezien in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen, hecht het hof dan ook geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij de schuur aan [betrokkene 2] had verhuurd.
Het hof wijst voorts op het navolgende.
[Betrokkene 1] heeft verklaard dat zij niet op de hoogte was van wat zich afspeelde op het terrein, dat zij 's avonds wel bestelbusjes op het terrein zag en dat bij haar op enig moment het vermoeden rees dat verdachte zich bezig hield met een hennepplantage. Zij heeft van verdachte te horen gekregen dat zij zich nergens mee moest bemoeien en dat het aan hem, verdachte, moest worden overgelaten. Verdachte heeft haar gezegd dat zij hiermee tenminste hun hypotheek konden betalen en dat het hun huis en alles kon redden en dat zij toch niet haar paarden kwijt wilde. Voorts heeft [betrokkene 1] bij de politie verklaard dat verdachte haar eens gezegd heeft dat zij kapotgeschoten zouden kunnen worden als zij haar vermoedens betreffende het feit dat er foute zaken plaatsvonden, aan anderen zou vertellen. De verdachte heeft met deze uitlatingen er blijk van gegeven op de hoogte te zijn van de - illegale - activiteiten op zijn terrein.
Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om aan de voor het bewijs gebruikte verklaringen van [betrokkene 1] te twijfelen. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat [betrokkene 1] in hoger beroep als getuige is gehoord en haar verklaringen op essentiële onderdelen heeft gehandhaafd. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn voorts geen aanwijzingen naar voren gekomen die steun geven aan de suggestie dat [betrokkene 1] er op uit zou zijn de verdachte ten onrechte te belasten.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof af dat het de verdachte is geweest die aan de personen die betrokken waren bij de productie van synthetische drugs de toegang tot het terrein heeft verschaft en aan hen de locatie waar de productie plaatsvond ter beschikking heeft gesteld. Het hof leidt hieruit tevens af dat de verdachte minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat op zijn terrein MDMA werd bereid."
2.3. Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft tot het plegen van een misdrijf. Daartoe is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet telkens was gericht op het verschaffen van gelegenheid als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 2º, Sr, doch tevens dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf.
2.4. Het oordeel van het Hof dat uit de uit de bewijsvoering blijkende feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat de verdachte "minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat op zijn terrein MDMA werd bereid", is niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft tot het in de bewezenverklaring genoemde misdrijf, is toereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het derde en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeventien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 maart 2013.