ECLI:NL:HR:2013:BZ3632
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Vermindering van betalingsverplichting wegens schending van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De betrokkene, geboren in 1962, had een betalingsverplichting van € 6.800,- opgelegd gekregen. De advocaat van de betrokkene, mr. R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij werd aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) was overschreden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden, wat heeft geleid tot de conclusie dat de redelijke termijn inderdaad is overschreden. Dit heeft de Hoge Raad doen besluiten om de opgelegde betalingsverplichting te verminderen tot € 6.120,-. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De overige middelen van cassatie zijn verworpen, omdat deze niet tot cassatie leiden. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 12 maart 2013, waarbij de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.