ECLI:NL:HR:2013:BZ3924

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/02513
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen arrest Gerechtshof Amsterdam inzake niet-naleving van procesregels

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gewezen op 6 april 2011. De verdachte, geboren in 1982, heeft beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat, mr. D.I. van Wel. De Hoge Raad behandelt de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, waarbij de schriftelijke volmacht van de advocaat aan de griffiemedewerker centraal staat. De Hoge Raad herhaalt eerdere uitspraken over de noodzaak van een duidelijke volmacht en de mogelijkheid om verzuimen te dekken in hoger beroep, maar stelt dat deze mogelijkheid niet bestaat in cassatie, omdat er geen inhoudelijke behandeling plaatsvindt. De Hoge Raad oordeelt dat de onvolkomen volmacht niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep, omdat de wens van de verdachte om cassatie in te stellen duidelijk is. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling op het bestaande hoger beroep.

Uitspraak

19 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/02513
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 april 2011, nummer 23/004836-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.I. van Wel, advocaat te Hellevoetsluis, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Tot de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding behoort een door de Griffier van het Gerechtshof Amsterdam en de comparant ondertekende "Akte rechtsmiddel", inhoudende:
"Parketnr : 23-004836-10
(...)
Op 24 mei 2011 kwam ter griffie van dit gerechtshof Susan Fase, waarnemend griffier bij het Gerechtshof te Amsterdam,
die - daartoe gemachtigd blijkens de aan deze akte gehechte volmacht -
naam [achternaam verdachte]
voornamen [voornaam verdachte]
geboren [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats]
wonende [woonplaats]
die verklaarde beroep in CASSATIE IN TE STELLEN tegen het arrest d.d. 06 april 2011 alsmede tegen alle ter terechtzitting genomen tussenbeslissingen."
2.2. Aan deze akte rechtsmiddel is gehecht een faxbericht, gericht aan het "Gerechtshof Amsterdam T.a.v. de strafgriffie", inhoudende:
"Hellevoetsluis, 24 mei 2011
Betreft: 20100108 - [verdachte]/OM Haarlem - hoger beroep
Uw referentie: 23-004836-10
Edelgrootachtbare heer/vrouwe,
In bovengenoemde zaak bericht ik u dat cliënt, [verdachte], in cassatie wenst te gaan tegen het arrest wat op 6 april 2011 door uw Hof in de zaak met parketnummer 15-960312-08 is gewezen. Hiertoe machtig ik de ambtenaar van het Hof Amsterdam uitdrukkelijk om de voornoemde cassatie namens mij in te stellen.
Vriendelijk verzoek ik u dan ook om een akte van cassatie op te stellen en mij een afschrift hiervan te doen toekomen.
In afwachting van uw spoedige berichten,
met vriendelijke groet,
Doyna van Wel."
2.3. Een schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om beroep in cassatie in te stellen moet inhouden de verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van dat beroep (vgl. HR 22 december 2009, LJN BJ7810, NJ 2010/102). In aanmerking genomen dat het faxbericht van mr. D.I. van Wel niet inhoudt dat zij bepaaldelijk door de verdachte is gemachtigd beroep in cassatie in te stellen, is aan deze voorwaarde niet voldaan.
2.4.1. In hoger beroep moet een dergelijk verzuim voor gedekt worden gehouden indien ter terechtzitting in hoger beroep de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman is verschenen en deze aldaar - zonodig daarnaar uitdrukkelijk gevraagd - heeft verklaard dat aan de verlening van de (onvolkomen) volmacht de wens van de verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) hoger beroep te doen instellen (vgl. HR 20 maart 2012, LJN BV6999, NJ 2012/426).
2.4.2. In cassatie vindt geen terechtzitting plaats waarop de zaak inhoudelijk wordt behandeld en de verdachte wordt gehoord, zodat daar geen ruimte is voor het afleggen van een verklaring als voormeld.
2.4.3. In cassatie is echter een vereiste voor de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte dat door zijn raadsman een cassatieschriftuur wordt ingediend (art. 437, tweede lid, Sv). Art. 452, tweede lid, Sv bepaalt dat een dergelijke schriftuur slechts kan worden ingediend "door een advocaat die verklaart daartoe door degene namens wie hij optreedt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd".
Art. VI lid 2 van het Procesreglement Strafkamer Hoge Raad 2008 bepaalt in dit verband bovendien dat bij een verzuim op dit punt de rolraadsheer de advocaat in de gelegenheid stelt tot het alsnog afleggen van die verklaring binnen een door hem te stellen termijn. In een en ander vindt de Hoge Raad aanleiding te oordelen dat uit de omstandigheid dat, zoals in het onderhavige geval is gebeurd, namens de verdachte een cassatieschriftuur is ingediend door een advocaat die heeft verklaard daartoe door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd, moet worden afgeleid dat aan een onvolkomen volmacht bij het instellen van cassatieberoep de wens van de verdachte ten grondslag heeft gelegen om (op rechtsgeldige wijze) beroep in cassatie te doen instellen, zodat die onvolkomen volmacht niet behoeft te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring in het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd.
3.2.1. Ter staving van deze klacht is aan de cassatieschriftuur gehecht een kopie van een brief van 17 november 2010 van mr. D.I. van Wel, advocaat te Hellevoetsluis, aan de strafgriffie van het Hof. Deze brief houdt onder meer in:
"Parketnummer 15/960312-08
(...)
Hierbij stel ik mij in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer als raadsvrouwe van [verdachte] te [woonplaats]."
Aan de cassatieschriftuur is voorts gehecht een verzendrapport waaruit kan worden afgeleid dat deze brief op 17 november 2010 om 17:10 uur is verzonden naar het nummer 0205413354, het faxnummer van de strafgriffie van het Hof.
3.2.2. Bij de cassatieschriftuur is niet overgelegd een brief van de griffier van het Hof waarin de ontvangst van deze brief is bevestigd. Een dergelijke ontvangstbevestiging bevindt zich evenmin bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. Het moet daarom ervoor worden gehouden dat die brief van de advocaat niet aanwezig was in het dossier dat het Hof ter beschikking stond bij de behandeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep.
De inhoud van het genoemde verzendrapport, dat het juiste parketnummer van de zaak in eerste aanleg bevat, biedt echter voldoende grond voor het ernstig vermoeden dat die brief wel ter griffie van het Hof is ontvangen doch aldaar vervolgens in het ongerede is geraakt. In cassatie moet daarom ervan worden uitgegaan dat mr. Van Wel zich in hoger beroep als raadsvrouwe had gesteld.
3.3. Bij de stukken bevindt zich het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan
mr. Van Wel is gezonden. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte noch diens raadsvrouwe verschenen. Vervolgens heeft het Hof de verdachte met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
3.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 Sv niet is nageleefd.
Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
3.5. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, W.F. Groos, Y. Buruma en J. Wortel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 19 maart 2013.