ECLI:NL:HR:2013:BZ4156
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Beëindiging overeenkomst onderhuur bedrijfsruimte en cassatieprocedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Vertigo B.V. tegen Stichting Filminstituut Nederland. De zaak betreft de beëindiging van een overeenkomst voor de onderhuur van bedrijfsruimte, met specifieke verwijzingen naar de artikelen 7:296 en 7:306 van het Burgerlijk Wetboek. Vertigo had eerder in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het gerechtshof Amsterdam, verloren. De Hoge Raad verwijst naar deze eerdere uitspraken en stelt vast dat het beroep in cassatie niet kan slagen. De advocaat-generaal M.H. Wissink had in zijn conclusie al tot verwerping van het beroep geadviseerd. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft volgens artikel 81 lid 1 RO geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt Vertigo in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van het Filmmuseum op nihil zijn begroot. Het arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.