ECLI:NL:HR:2013:BZ5414
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2013 uitspraak gedaan over een cassatieberoep dat was ingesteld door een klager tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het hof had op 11 juni 2012 een klaagschrift behandeld, ingediend door de klager, die geboren is in 1989. De klager werd vertegenwoordigd door mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, die een middel van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft in zijn schriftelijke standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kan worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de klachten van de klager beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de klager klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De beschikking is gegeven door de vice-president en twee raadsheren in raadkamer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.
De uitspraak benadrukt het belang van ontvankelijkheid in cassatieprocedures en de vereisten die aan een cassatieberoep worden gesteld. De beslissing van de Hoge Raad is een bevestiging van de strikte toepassing van de regels omtrent ontvankelijkheid, waarbij de belangen van de klager en de inhoud van de klachten zorgvuldig zijn gewogen.