ECLI:NL:HR:2013:BZ5414

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/04817 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2013 uitspraak gedaan over een cassatieberoep dat was ingesteld door een klager tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het hof had op 11 juni 2012 een klaagschrift behandeld, ingediend door de klager, die geboren is in 1989. De klager werd vertegenwoordigd door mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, die een middel van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft in zijn schriftelijke standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kan worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft de klachten van de klager beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de klager klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De beschikking is gegeven door de vice-president en twee raadsheren in raadkamer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

De uitspraak benadrukt het belang van ontvankelijkheid in cassatieprocedures en de vereisten die aan een cassatieberoep worden gesteld. De beslissing van de Hoge Raad is een bevestiging van de strikte toepassing van de regels omtrent ontvankelijkheid, waarbij de belangen van de klager en de inhoud van de klachten zorgvuldig zijn gewogen.

Uitspraak

26 maart 2013
Strafkamer
nr. S 12/04817 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 juni 2012, nummer 20/001256-11, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboortedatum] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2013.