ECLI:NL:HR:2013:BZ5424

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/04871
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verificatie van schuldvorderingen in faillissement en strafbaarheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was beschuldigd van het doen gelden van niet-bestaande of verhoogde schuldvorderingen bij de verificatie in het faillissement van een eenmanszaak. De tenlastelegging was gebaseerd op artikel 344, aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafrecht, dat strafbaar stelt het voorwenden van een niet-bestaande schuldvordering of het doen gelden van een bestaande schuldvordering tot een verhoogd bedrag bij verificatie van de schuldvorderingen in geval van faillissement.

De Hoge Raad oordeelde dat de indiening van de vordering bij de curator, zoals voorgeschreven in artikel 110 van de Faillissementswet, moet worden aangemerkt als het doen gelden van de vordering 'bij verificatie' in de zin van artikel 344 Sr. De verdediging had aangevoerd dat er geen daadwerkelijke verificatievergadering had plaatsgevonden, maar de Hoge Raad verwierp dit verweer. De Hoge Raad stelde vast dat de huidige Faillissementswet niet vereist dat de schuldeiser ter vergadering opkomt, tenzij de vordering betwist wordt. Dit betekent dat de indiening van een te hoge schuldvordering bij de curator voldoende is om aan de voorwaarden van artikel 344 Sr te voldoen.

De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden en verwierp het beroep. Dit arrest bevestigt de interpretatie van de relevante artikelen in het Wetboek van Strafrecht en de Faillissementswet, en verduidelijkt de voorwaarden waaronder strafbaarheid kan optreden in het kader van faillissement.

Uitspraak

15 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/04871
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 9 maart 2011, nummer 21/003988-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.F. Heerze, advocaat te Hengelo, middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 6 juli 2005 tot en met 15 september 2005 in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander bij verificatie van de schuldvorderingen in geval van het faillissement van de eenmanszaak [A], welk faillissement door de rechtbank te Almelo is uitgesproken op 6 juli 2005, bestaande schuldvorderingen tot een verhoogd bedrag heeft doen gelden, immers heeft verdachte en/of zijn mededader bij de curator in het faillissement van de eenmanszaak [A] een schuldvordering namens de besloten vennootschap [B] Beheer B.V. ingediend ter hoogte van 64.675,86 euro en een schuldvordering namens de besloten vennootschap [C] B.V. ingediend ter hoogte van 42.642,63 euro, terwijl de werkelijke vorderingen van voornoemde besloten vennootschappen veel lager waren."
2.2.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een schriftelijk bescheid, zijnde een beslissing in de wettelijke vorm opgemaakt door de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op 6 juli 2005, bijlage D-l, onder meer inhoudende:
Rechtdoende: verklaart [A] in staat van faillissement.
Stelt aan als curator mr. M.M.J. Severiens, advocaat en procureur te Enschede.
2. Een schriftelijk bescheid, zijnde een beslissing in de wettelijke vorm opgemaakt door de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op 8 juli 2005, bijlage D-1.1, onder meer inhoudende:
Beschikkende:
Ontslaat mr. M.M.J. Severiens als curator in het faillissement van [A].
Stelt thans aan tot curator in bovengenoemd faillissement, mr. A.J. Louter, advocaat en procureur te Enschede.
3. Een schriftelijk bescheid, zijnde een brief van gerechtsdeurwaarders Vanhommerig & Vanhommerig incasso en gerechtspraktijk van 12 september 2005, gericht aan mr. A.J. Louter te Enschede, bijlage D147.1. onder meer inhoudende:
Namens de besloten vennootschap [B] Beheer B.V. meld ik hierna onder omschreven vordering ten laste van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aan ter verificatie. Totaal per heden verschuldigd € 64.675,86.
4. Een schriftelijk bescheid, zijnde een brief van curator A.J. Louter van 15 september 2005, gericht aan Vanhommerig & Vanhommerig, bijlage D. 147, onder meer inhoudende:
Uw vordering ten belope ad € 64.675,86 werd door mij inmiddels geplaatst op de lijst van voorlopig erkende concurrente crediteuren.
5. Een schriftelijk bescheid, zijnde een brief van gerechtsdeurwaarders Vanhommerig & Vanhommerig incasso en gerechtspraktijk van 12 september 2005, gericht aan mr. A.J. Louter te Enschede, bijlage D65.1, onder meer inhoudende:
Namens de besloten vennootschap [C] BV. meld ik hierna onderomschreven vordering ten laste van [betrokkene 2] aan ter verificatie. Totaal per heden verschuldigd € 42.642,63.
6. Een schriftelijk bescheid, zijnde een brief van curator A.J. Louter van 15 september 2005, gericht aan Vanhommerig & Vanhommerig, bijlage D. 147, onder meer inhoudende:
Uw vordering ten belope ad € 42.642,63 werd door mij inmiddels geplaatst op de lijst van voorlopig erkende concurrente crediteuren.
7. De verklaring van verdachte, afgelegd op 14 november 2006, bijlage V 05-02, onder meer inhoudende:
'De accountant gaf aan dat ik bij het faillissement voor € 28.000,= was gegaan. Vanhommerig heeft echter, ondanks dat er veel terug was betaald de volle vordering van € 118.000,= meegenomen in zijn faillissement. (...)
Ik had nog geld tegoed vanuit het faillissement van [betrokkene 3]: € 28.000,= staat nog open in de boeken'.
8. De verklaring van verdachte, afgelegd op 23 november 2006, bijlage V05-05, onder meer inhoudende:
'Ik zeg dat het bedrag van ongeveer € 118.000 niet klopt. Ik heb slechts een bedrag van in totaal maximaal € 35.000 te vorderen in het faillissement. Dit geldt voor alle vorderingen samen. (...)
Een hogere vordering zou volgens Vanhommerig hebben kunnen leiden tot een hogere uitbetaling, indien er nog baten zijn'.
9. De verklaring van de verdachte, afgelegd op 2 maart 2007 tegenover de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Almelo, onder meer inhoudende:
'Het klopt dat Vanhommerig een vordering heeft ingebracht in het faillissement van [A]. Hij heeft dit gedaan, naar hij mij heeft gezegd, omdat ik dan aan het eind, als er bij het faillissement iets te verdelen was, beter uit zou komen. Ik ben daarmee akkoord gegaan. Op dat moment wist ik dat de vordering al was teruggebracht tot een lager bedrag. Ik dacht € 35.000 maar het bleek later € 28.000 te zijn'."
2.2.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts onder meer nog het volgende overwogen:
"De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat nu er geen daadwerkelijke verificatievergadering heeft plaatsgevonden, het onderdeel van de tenlastelegging 'bij verificatie van de schuldvordering' niet kan worden bewezen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het navolgende:
De woorden 'bij verificatie van de schuldvorderingen' in de delictsomschrijving van artikel 344 aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafrecht zijn afgestemd op de oude faillissementsbepalingen uit het Wetboek van Koophandel. Anders dan in de oude bepalingen wordt in de huidige Faillissementswet de uitdeling aan de schuldeisers - en daarmee de benadeling van de (overige) faillissementsschuldeisers door een onterechte of te hoge uitkering - niet meer afhankelijk gesteld van het letterlijk bij verificatie van de schuldvorderingen (ter verificatievergadering) indienen van de vordering. De schuldeiser behoeft niet meer ter vergadering op te komen tenzij de vordering betwist wordt.
Onder de huidige Faillissementswet moeten de woorden 'bij verificatie van de schuldvorderingen' dan ook niet meer letterlijk worden opgevat, maar in de ruime zin van 'in het kader van de vaststelling onder welke schuldvorderingen de failliete boedel moet worden verdeeld' gelezen worden. Door indiening van een te hoge schuldvordering bij de curator met de bedoeling om deze vorderingen te laten opnemen op de lijst van voorlopige erkende concurrente crediteuren heeft verdachte aan deze voorwaarde voldaan."
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.1. De middelen klagen onder meer over het oordeel van het Hof dat sprake was van het doen gelden van bestaande schuldvorderingen tot een verhoogd bedrag "bij verificatie van de schuldvorderingen [in geval van het faillissement]" zoals is bewezenverklaard.
3.2. De tenlastelegging is toegesneden op art. 344, aanhef en onder 2º, Sr. Het in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende begrip "bij verificatie van de schuldvorderingen [in geval van het faillissement]" is kennelijk gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in deze bepaling.
3.3. Art. 344 Sr luidt, voor zover hier van belang:
"Hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen wordt gestraft hij die:
(...)
2°. bij verificatie van de schuldvorderingen in geval van faillissement, een niet bestaande schuldvordering voorwendt of een bestaande tot een verhoogd bedrag doet gelden."
3.4. De verificatie van schuldvorderingen in geval van faillissement vindt plaats op de wijze die is voorgeschreven in de vijfde afdeling van de Faillissementswet (hierna: Fw). Overeenkomstig art. 110 Fw dient een schuldeiser daartoe zijn vordering in te dienen bij de curator. Nu deze indiening ter verificatie de handeling is waarmee de schuldeiser aanspraak maakt op erkenning van zijn vordering in het faillissement, moet die indiening ter verificatie worden aangemerkt als het doen gelden van de vordering "bij verificatie" in de zin van art. 344, aanhef en onder 2º, Sr.
3.5. Voor zover de middelen berusten op de opvatting dat van strafbaarheid op grond van art. 344, aanhef en onder 2º, Sr eerst sprake kan zijn indien de hiervoor bedoelde indiening van de vordering is gevolgd door een verificatievergadering als bedoeld in art. 119 Fw, falen ze derhalve.
4. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 maart 2013.