ECLI:NL:HR:2013:BZ5424
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- N. Jörg
- V. van den Brink
- Rechtspraak.nl
Verificatie van schuldvorderingen in faillissement en strafbaarheid
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was beschuldigd van het doen gelden van niet-bestaande of verhoogde schuldvorderingen bij de verificatie in het faillissement van een eenmanszaak. De tenlastelegging was gebaseerd op artikel 344, aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafrecht, dat strafbaar stelt het voorwenden van een niet-bestaande schuldvordering of het doen gelden van een bestaande schuldvordering tot een verhoogd bedrag bij verificatie van de schuldvorderingen in geval van faillissement.
De Hoge Raad oordeelde dat de indiening van de vordering bij de curator, zoals voorgeschreven in artikel 110 van de Faillissementswet, moet worden aangemerkt als het doen gelden van de vordering 'bij verificatie' in de zin van artikel 344 Sr. De verdediging had aangevoerd dat er geen daadwerkelijke verificatievergadering had plaatsgevonden, maar de Hoge Raad verwierp dit verweer. De Hoge Raad stelde vast dat de huidige Faillissementswet niet vereist dat de schuldeiser ter vergadering opkomt, tenzij de vordering betwist wordt. Dit betekent dat de indiening van een te hoge schuldvordering bij de curator voldoende is om aan de voorwaarden van artikel 344 Sr te voldoen.
De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden en verwierp het beroep. Dit arrest bevestigt de interpretatie van de relevante artikelen in het Wetboek van Strafrecht en de Faillissementswet, en verduidelijkt de voorwaarden waaronder strafbaarheid kan optreden in het kader van faillissement.