ECLI:NL:HR:2013:BZ5953

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/01623
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbreken van proces-verbaal in cassatieprocedure en ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 april 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld tot een geldboete van € 200,- voor een overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij mr. A.M. Seebregts als advocaat optrad. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte voor het beroep met betrekking tot het derde tenlastegelegde feit en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg niet bij de stukken aanwezig was. Dit proces-verbaal was essentieel voor de beoordeling van de zaak, maar het Hof had op basis van nadere informatie geconcludeerd dat het niet meer beschikbaar zou komen. De verdediging had in hoger beroep niet geklaagd over het ontbreken van dit proces-verbaal, waardoor de Hoge Raad oordeelde dat het beroep in cassatie niet ontvankelijk was. De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat de overige middelen van cassatie niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest benadrukt het belang van het tijdig aanvoeren van verweren in hoger beroep en de gevolgen van het ontbreken van processtukken voor de ontvankelijkheid van cassatie.

Uitspraak

2 april 2013
Strafkamer
nr. S 11/01623
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 maart 2011, nummer 22/000218-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.M. Seebregts, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het Hof heeft de verdachte ter zake van feit 3 (overtreding van art. 107, eerste lid, WVW 1994) veroordeeld tot een geldboete van € 200,-, subsidiair 4 dagen hechtenis. In zoverre kan de verdachte - gelet op art. 427, tweede lid, Sv - in zijn beroep in cassatie niet worden ontvangen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg zich niet bij de stukken bevindt zodat het bestreden arrest, dat mede is gewezen naar aanleiding van het aldaar gehouden onderzoek, aan nietigheid lijdt.
3.2. Het in het middel bedoelde proces-verbaal ontbreekt bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. Naar aanleiding van een door de raadsman op de voet van art. IV lid 3 van het Procesreglement Strafkamer Hoge Raad 2008 gedaan verzoek is bij het Hof nadere informatie ingewonnen. Op grond daarvan moet worden aangenomen dat bedoeld proces-verbaal niet meer beschikbaar zal komen.
3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch door de aldaar aanwezige verdachte noch door zijn raadsman beroep gedaan op het ontbreken van bedoeld proces-verbaal. Gelet daarop kan niet voor het eerst in cassatie met vrucht worden geklaagd over het ontbreken van dat proces-verbaal. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 2 april 2013.