ECLI:NL:HR:2013:BZ5955

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/01686
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsklacht bijstandsfraude en inkomen in natura onder de Algemene Bijstandswet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 april 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van bijstandsfraude, waarbij het gebruik van een auto met een nieuwwaarde van € 40.840,22 centraal stond. De verdachte en haar mededader hadden deze auto gedurende dertien maanden in gebruik zonder daarvoor te betalen, wat volgens het Hof als inkomen in natura werd beschouwd onder artikel 48, eerste lid, van de Algemene Bijstandswet (oud). Het Hof oordeelde dat het voordeel dat de verdachte en haar mededader genoten, als tegenprestatie voor een privékwestie, moest worden aangemerkt als inkomen in natura. Dit oordeel werd door de Hoge Raad niet als onjuist of onbegrijpelijk beschouwd.

De Hoge Raad heeft de argumenten van de verdachte, die in cassatie middelen had voorgesteld, verworpen. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van het bezit van de auto en dat het gebruik van deze auto zonder vergoeding een vorm van inkomsten in natura opleverde. De Hoge Raad benadrukte dat het oordeel van het Hof niet in strijd was met de wet en dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de toepassing van de Algemene Bijstandswet in gevallen waar het gaat om het gebruik van goederen zonder betaling, en hoe dit kan worden gekwalificeerd als inkomen in natura. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid in vergelijkbare zaken.

Uitspraak

2 april 2013
Strafkamer
nr. S 11/01686 S
SA/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 29 maart 2011, nummer 21/000823-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. t'Sas, advocaat te Wijk bij Duurstede, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt onder meer over het oordeel van het Hof dat het gebruik van een auto zonder daarvoor te betalen inkomen in natura oplevert.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"zij op tijdstippen in de periode van 01 mei 1999 tot en met 30 juni 2000 te Hoogland, gemeente Amersfoort, als degene aan wie - op grond van de bepalingen van de Algemene Bijstandswet - bijstand was toegekend, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, - te weten een formulier van de Gemeentelijke Sociale Dienst van de gemeente Amersfoort waarop ter vaststelling door die Dienst of en zo ja tot welk bedrag een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet aan haar, verdachte diende te worden toegekend of voortgezet, door haar, verdachte over de periode voornoemd opgave moest worden gedaan van (gewijzigde) omstandigheden/gegevens die van invloed zouden kunnen zijn op die bijstandsverlening - valselijk heeft opgemaakt, immers opzettelijk valselijk niet op dat formulier heeft vermeld dat zij, verdachte, de beschikking had over een personenauto, merk Mercedes met een nieuwwaarde op 19 mei 1999 van ongeveer 40.840,22 euro, en dat formulier met haar naam heeft ondertekend ter bevestiging van de juistheid der daarin gedane opgaven, zulks met het oogmerk om dat aldus opgemaakte en ondertekende geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken."
2.3. Het Hof heeft met betrekking tot het bewijs ter zake van het onder 1 tenlastegelegde onder meer overwogen:
"Uit het dossier [volgt] dat verdachte wetenschap had van het bezit van een auto, type Mercedes, met een nieuwwaarde van Fl. 90.000,- (omgerekend € 40.840,22), welke auto door [betrokkene 1] contant is afgerekend op 19 mei 1999. Vanwege een privékwestie hadden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] meestentijds het gebruik van deze auto. De enkele omstandigheid dat die auto niet op naam van verdachte of medeverdachte [medeverdachte], maar op naam van [betrokkene 1] stond, doet er niet aan af dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte], zonder dat zij daarvoor enige vergoeding betaalden, de beschikking hadden over deze auto. Dat gebruik betekende zo profijt en dat profijt betekende in feite een vorm van inkomsten in natura. Door dit arrangement met [betrokkene 1] te verzwijgen terwijl het gebruik van een dergelijke dure auto niet rijmt met het beroep op gemeenschapsmiddelen zoals zij dat onderwijl deed heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde feit."
2.4. Art. 48, eerste lid, Algemene bijstandswet (oud) luidt:
"Indien inkomen in natura in aanmerking wordt genomen wordt de waarde daarvan vastgesteld op de daaruit voortvloeiende lagere bestaanskosten."
2.5. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte en haar mededader een auto met een nieuwwaarde van € 40.840,22 in een periode van dertien maanden meestentijds in gebruik hadden "vanwege een privékwestie" en dat zij voor dat gebruik geen vergoeding behoefden te betalen. Kennelijk heeft het Hof geoordeeld dat het op geld waardeerbare voordeel dat de verdachte en haar mededader aldus als tegenprestatie voor een privékwestie genoten als inkomen in natura als bedoeld in art. 48, eerste lid, Algemene bijstandswet (oud) - en daarmee als een in het formulier van de uitkeringsinstantie te vermelden gegeven dat van invloed kan zijn op de hoogte van de te verstrekken uitkering - dient te worden beschouwd. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De klacht faalt.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 2 april 2013.