ECLI:NL:HR:2013:BZ8248
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- V. van den Brink
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van opsporingsambtenaren tot onderzoek aan de kleding onder de Opiumwet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van cocaïne en heroïne, wat in strijd is met de Opiumwet. De kern van de zaak betrof de vraag of het onderzoek aan de kleding van de verdachte, dat door een opsporingsambtenaar was uitgevoerd, rechtmatig was. De verdediging stelde dat het onderzoek onrechtmatig was omdat de verdachte zich moest ontdoen van zijn boven- en onderkleding, wat volgens hen gelijkstond aan een onderzoek aan het lichaam.
De Hoge Raad oordeelde dat de opsporingsambtenaar bevoegd was om het onderzoek aan de kleding uit te voeren op basis van artikel 9, tweede lid, van de Opiumwet, gezien de ernstige bezwaren tegen de verdachte. De Hoge Raad interpreteerde het oordeel van het Hof zo dat de sommatie aan de verdachte om zijn onderbroek geheel te laten zakken, gericht was op het onderzoek van die onderbroek en niet op een onderzoek aan het lichaam van de verdachte. Dit oordeel werd niet als onjuist of onbegrijpelijk beschouwd.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof werd bevestigd. De zaak benadrukt de reikwijdte van de bevoegdheden van opsporingsambtenaren onder de Opiumwet en de voorwaarden waaronder deze bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend.