ECLI:NL:HR:2013:BZ9943

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/01824 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht in strafzaak van seksueel misbruik

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 mei 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Arnhem. De zaak betreft een beklag van een klaagster, die zich beroept op haar verschoningsrecht in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar seksueel misbruik van haar zoon door zijn vader. De Rechtbank had geoordeeld dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden waren die maakten dat het belang van de geheimhouding moest wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht kwam. Dit oordeel was gebaseerd op de noodzaak om het opnamemateriaal van de speltherapie van de zoon te kunnen gebruiken in het strafrechtelijk onderzoek.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de moeder van de jongen deed op 25 september 2007 aangifte van seksueel misbruik door de vader. Na seponering door de officier van justitie, heeft de moeder beklag gedaan bij het gerechtshof, dat vervolgens een gerechtelijk vooronderzoek heeft bevolen. De rechter-commissaris heeft op 10 juni 2011 een bevel tot uitlevering van het opnamemateriaal gegeven, maar de klaagster weigerde dit te overhandigen, zich beroepende op de geheimhoudingsplicht. De Rechtbank heeft in haar beschikking overwogen dat het maatschappelijk belang van waarheidsvinding in dit geval zwaarder weegt dan het verschoningsrecht van de klaagster.

De Hoge Raad heeft de middelen van de klaagster verworpen en geoordeeld dat het oordeel van de Rechtbank niet onbegrijpelijk was en toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad benadrukte dat in dit geval de ernst van de beschuldigingen en het belang van een zorgvuldige waarheidsvinding zwaarwegend zijn. De beschikking van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak om in uitzonderlijke gevallen het verschoningsrecht te doorbreken, vooral wanneer het gaat om ernstige strafbare feiten zoals seksueel misbruik.

Uitspraak

14 mei 2013
Strafkamer
nr. S 12/01824 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Arnhem van 29 februari 2012, nummer RK 11/890, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. W.R. Kastelein, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
2.1. Het gaat, blijkens hetgeen de Rechtbank in de bestreden beschikking onder "de feiten" heeft vastgesteld om het volgende.
De moeder van [R] heeft op 25 september 2007 aangifte gedaan van seksueel misbruik van [R] gepleegd door zijn vader. Nadat de officier van justitie de zaak tegen de vader had geseponeerd wegens gebrek aan bewijs, heeft de moeder bij het gerechtshof te Arnhem daarover beklag gedaan op de voet van art. 12 Sv. Het gerechtshof te Arnhem heeft daarop de strafvervolging van de vader in de vorm van een gerechtelijk vooronderzoek (gvo) bevolen. Daarbij heeft het gerechtshof met betrekking tot het bewijs van het vermeende misbruik onder meer van betekenis geacht dat er opnamemateriaal van de speltherapie van [R] bij de klaagster bestaat waarin [R] zou vertellen over het vermeende misbruik (hierna: het opnamemateriaal). Ter uitvoering van deze beschikking heeft de Rechter-Commissaris te Arnhem op 22 februari 2010 een gvo ingesteld tegen de vader. In het kader van dit gvo heeft de rechter-commissaris op 10 juni 2011 een bevel tot uitlevering ter inbeslagneming gedaan op grond van art. 105 Sv van het opnamemateriaal. De klaagster heeft aanvankelijk geen gevolg willen geven aan dit bevel tot uitlevering, zich daarbij beroepende op de medische geheimhoudingsplicht uit hoofde van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst en het daarmee verband houdende verschoningsrecht. Bij brief van 5 september 2011 heeft de Rechter-Commissaris, ondanks de bezwaren van de klaagster, vastgehouden aan het bevel tot uitlevering. In verband met de toezegging van de Rechter-Commissaris dat het uitgeleverde opnamemateriaal verzegeld zal blijven tot de beslissing van de raadkamer op een eventuele klacht van de klaagster, heeft de klaagster (onder protest) voldaan aan het bevel tot uitlevering en bij klaagschrift van 3 oktober 2011 het onderhavige beklag aanhangig gemaakt. Het verzegelde opnamemateriaal is door de Rechter-Commissaris in beslag genomen en bevindt zich thans in verzegelde toestand binnen het kabinet van de Rechter-Commissaris.
2.2. De klaagster heeft, kort gezegd en voor zover hier van belang, zich beroepen op het haar toekomende verschoningsrecht en zich op het standpunt gesteld dat zich geen zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan het medisch beroepsgeheim zou moeten worden doorbroken. Dienaangaande heeft de Rechtbank in de bestreden beschikking het volgende overwogen:
"Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Het verschoningsrecht is echter in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Wanneer dergelijke omstandigheden zich voordoen, laat zich niet in het algemeen beantwoorden. Hierbij zal moeten worden gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit ten aanzien waarvan het vermoeden bestaat dat het is begaan, de aard en de inhoud van het materiaal waarover zich het verschoningsrecht uitstrekt in verband met het belang dat door het verschoningsrecht wordt gediend en de mate waarin de betrokken belangen van de patiënt worden geschaad indien het verschoningsrecht wordt doorbroken. Naar het oordeel van de raadkamer doen zich in dit geval zeer uitzonderlijke omstandigheden voor die maken dat het belang van de geheimhouding moet wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt. De raadkamer heeft daarbij acht geslagen op het navolgende.
- In het voorliggende geval is het strafrechtelijk onderzoek gericht op een verdenking ter zake van een ernstig strafbaar feit, te weten seksueel misbruik gepleegd door een vader jegens zijn toen driejarige zoon.
- Het is van groot maatschappelijk belang dat ter staving dan wel ter ontkrachting van deze verdenking een gedegen, objectief en zo volledig mogelijk onderzoek wordt ingesteld waarbij kennis kan worden genomen van alle relevante feiten en omstandigheden.
- Het opnamemateriaal kan van bijzonder belang zijn voor het aan het licht brengen van de waarheid omtrent de gerezen verdenking. Op de desbetreffende videobanden is de speltherapie van [R] opgenomen, waarin hij zou vertellen over het vermeende misbruik. Kennisneming van het opnamemateriaal kan behulpzaam zijn bij de beoordeling door het openbaar ministerie van de vraag of er wel of geen voldoende bewijs is om tot vervolging van [de vader] over te gaan.
- Bovendien is niet aannemelijk dat beoordeling van deze vraag kan geschieden aan de hand van op andere, minder ingrijpende wijze verkregen informatie. Immers, de omgang tussen [R] en zijn vader ten aanzien waarvan thans de strafbaarheid nader dient te worden onderzocht, heeft plaatsgevonden in 2007. [R] was toentertijd drie jaar oud. Sindsdien is een (relatief) groot aantal jaren verstreken en is het leven van [R] aan allerlei veranderingen onderhevig geweest. Daarom zal naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer kunnen worden uitgegaan van de betrouwbaarheid en de authenticiteit van een in de nabije toekomst door [R] af te leggen verklaring. Een dergelijke verklaring vormt naar verwachting geen toereikend alternatief voor kennisneming van het (meer objectieve) opnamemateriaal.
- Tegenover enerzijds de door klaagster geuite vrees voor mogelijke aantasting van het vertrouwen van [R] in de hulpverlening, indien het opnamemateriaal voor doeleinden van strafvordering wordt gebruikt, staat anderzijds het belang van [R] bij strafrechtelijke bescherming tegen eventuele strafbare feiten als die waarop de verdenking ziet. Welk belang in de toekomst voor [R] het zwaarst zal wegen, valt op dit moment in redelijkheid niet te overzien. Wel gaat de raadkamer ervan uit dat er een algemeen maatschappelijk belang bestaat dat vereist dat zorgvuldig onderzoek dient plaats te vinden in geval van verdenking van strafbare feiten.
- Aan al het voorgaande doet het beroep van klaagster op het ontbreken van toestemming van de vader van [R] voor afgifte ter inzage van het opnamemateriaal niet af. Ten onrechte kent klaagster aan het ontbreken van de toestemming van de vader doorslaggevend belang toe, temeer daar klaagster heeft aangegeven dat met onderhavige klacht mede wordt beoogd om een tuchtklacht vanwege het verstrekken van het opnamemateriaal te voorkomen.
Gelet op het voorgaande acht de raadkamer het beroep van klaagster op haar verschoningsrecht ten aanzien van het uitgeleverde en in beslag genomen opnamemateriaal minder zwaarwegend dan het belang bij een zorgvuldige en zo objectief mogelijke waarheidsvinding."
2.3. De middelen, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, komen met motiveringsklachten op tegen het oordeel van de Rechtbank dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen die maken dat het belang van de geheimhouding moet wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt.
2.4. De middelen kunnen op gronden als in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 17-63 vermeld niet tot cassatie leiden. Het oordeel van de Rechtbank is, alle daartoe gebezigde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd, niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2013.