Uitspraak
wonende te ’s-Gravenhage,
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.Beslissing
12 juli 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van mr. Nicolaas Frederik Barthel, curator in het faillissement van [verweerder 1]. De curator had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof, dat het verzoek tot faillietverklaring van [verweerder 1] had afgewezen en het salaris van de curator had vastgesteld op € 10.000,-. De curator betoogde dat hij een rechtsmiddel kon aanwenden tegen de beslissing over het salaris, verwijzend naar de Faillissementswet (Fw). De Hoge Raad oordeelde echter dat de curator niet-ontvankelijk was in zijn cassatieberoep. Dit oordeel is gebaseerd op de interpretatie van artikel 15 lid 3 Fw, dat bepaalt dat tegen de beslissing van de rechter over de faillissementskosten en het salaris van de curator geen rechtsmiddel openstaat. De Hoge Raad verduidelijkte dat artikel 71 lid 1 Fw, dat het salaris van de curator regelt, niet van toepassing is in gevallen waarin artikel 15 lid 3 Fw van toepassing is. De wetgever heeft met artikel 15 lid 3 Fw een afzonderlijke regeling willen treffen voor de vaststelling van het salaris van de curator na vernietiging van een faillietverklaring, waarbij een rechtsmiddelenverbod is opgenomen. Hierdoor kon de curator geen cassatieberoep instellen tegen de vaststelling van zijn salaris. De Hoge Raad verklaarde de curator dan ook niet-ontvankelijk in zijn beroep.