ECLI:NL:HR:2013:CA3303

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/01064 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • N. Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de proeftijd van voorwaardelijke veroordeling bij jeugdige verdachten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een jeugdige verdachte die op 20 februari 2011 te Hilversum betrokken was bij een poging tot gewapende overval op een snackbar. De verdachte werd veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze veroordeling, waarbij zijn advocaat, mr. B.P. de Boer, middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak relevante overwegingen herhaald uit een eerder arrest en heeft zich gebogen over de vraag of de proeftijd van twee jaar, verbonden aan de voorwaardelijke veroordeling, in overeenstemming is met de wet. De Hoge Raad oordeelt dat de opvatting dat bij een voorwaardelijke veroordeling van een jeugdige verdachte een proeftijd van maximaal zes maanden mag worden gesteld, niet kan worden afgeleid uit de wet of de wetsgeschiedenis. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie, en deze verminderd naar zeven maanden en drie weken, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

De Hoge Raad heeft verder vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, wat heeft geleid tot de vermindering van de opgelegde jeugddetentie. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak om de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht te nemen bij het opleggen van voorwaarden aan jeugdige verdachten. De beslissing van de Hoge Raad is genomen in het belang van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

18 juni 2013
Strafkamer
nr. S 12/01064 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 december 2011, nummer 23/002614-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 21 augustus 2007, LJN BA5019, NJ 2007/456).
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof bij de veroordeling tot voorwaardelijke jeugddetentie een proeftijd van twee jaren heeft gesteld doch zulks ten onrechte wat betreft de aan die veroordeling verbonden bijzondere voorwaarde.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 20 februari 2011 te Hilversum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan snackbar [A] en/of [slachtoffer], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, met zijn mededader, vermomd met bivakmuts
- voornoemde snackbar [A] zijn binnengelopen en
- een mes hebben getoond aan [slachtoffer] en hebben gericht op [slachtoffer] en
- daarbij meermalen hebben geroepen en geschreeuwd tegen [slachtoffer]: "Kassa, geld!" en "Dit is een overval!" en "Geef geld!";
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.3.1. Het dictum van de bestreden uitspraak luidt:
"Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland en zich zal gedragen naar de door of namens deze instelling te geven aanwijzingen, zolang deze instelling dat nodig acht, ook indien dit inhoudt het volgen van een behandeling bij de Bascule of de Waag.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen."
3.3.2. Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het hem ten laste gelegde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich stelt onder toezicht en leiding van Bureau Jeugdzorg Noord Holland en hij zich zal gedragen naar de aanwijzingen dier door of namens deze instelling gegeven worden, zolang deze instelling dat nodig acht en ook wanneer dit inhoudt het volgen van een behandeling bij de Bascule of de Waag. Tevens is opgelegd de Maatregel Hulp en Steun en is de vordering tenuitvoerlegging van het bij vonnis d.d. 14 april 2010 voorwaardelijk opgelegde strafdeel, toegewezen.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot een gewapende overval, waarbij zij het slachtoffer hebben bedreigd met een mes. Feiten als de onderhavige zijn zeer ernstig en veroorzaken niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers maar ook in de samenleving in het algemeen. Het hof rekent het de verdachte zeer aan dat hij en zijn mededader de slachtoffers bewust hebben uitgezocht omdat deze in hun ogen zwakker waren en zij ze zeker aan zouden kunnen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 november 2011 is de verdachte eerder ter zake van overtreding van de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie veroordeeld.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffende rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 23 februari 2011 en een rapport inhoudende de uitkomsten van aanvullend onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming van 22 november 2011. Voorts heeft het hof acht geslagen op hetgeen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ter terechtzitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht over de verdachte.
Het hof acht, alles afwegende, een jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden."
3.4. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 77w (oud) Sr:
"1. De maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige kan slechts worden opgelegd, indien:
a. de ernst van het begane misdrijf of de veelvuldigheid van de begane misdrijven of voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf hiertoe aanleiding geven, en
b. de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
2. (...)
3. De rechter geeft in zijn uitspraak aan waar de maatregel uit bestaat. De maatregel kan inhouden dat de veroordeelde aan een programma deelneemt in een door de rechter aan te wijzen instelling of dat de veroordeelde een ambulant programma zal volgen onder begeleiding van een door de rechter aan te wijzen organisatie. (...)
4. (...)
5. De instellingen of organisaties, bedoeld in het derde lid, stellen voor de uitvoering van het programma een plan vast dat is afgestemd op de problematiek van de veroordeelde. (...)
6. De maatregel wordt opgelegd voor de tijd van ten minste zes maanden en ten hoogste een jaar. De termijn gaat in nadat de rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden.
7. (...)
8. (...)"
- art. 77x (oud) Sr:
"In geval van een veroordeling tot jeugddetentie, vervangende jeugddetentie daaronder niet begrepen, tot taakstraf, tot geldboete, tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, tot de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige of tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, kan de rechter bepalen dat deze geheel of gedeeltelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd."
- art. 77y, eerste lid, Sr:
"De rechter die bepaalt dat een door hem opgelegde straf of maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, stelt daarbij een proeftijd vast van ten hoogste twee jaren."
- art. 77z (oud) Sr:
"Toepassing van artikel 77x geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en, in het geval aan de toepassing van artikel 77x bijzondere voorwaarden als bedoeld in de tweede volzin worden gesteld, dat hij medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke bijzondere voorwaarden die het gedrag van de veroordeelde betreffen daarnaast kunnen worden gesteld. Deze mogen de vrijheid van de verdachte zijn godsdienst of levensovertuiging te belijden, en de staatkundige vrijheid niet beperken. De rechter kan de werking van de bijzondere voorwaarden beperken tot een bij de uitspraak te bepalen tijdsduur binnen de proeftijd."
3.5. In zijn arrest van 12 juli 2011, LJN BQ4676, NJ 2011/529 heeft de Hoge Raad overwogen dat het de wetgever bij de invoering van de gedragsmaatregel als bedoeld in art. 77w Sr voor ogen stond dat bij het bestaan van een dergelijke gedragsmaatregel, die slechts kan worden opgelegd indien de ernst van het begane misdrijf of de veelvuldigheid van de begane misdrijven of voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf hiertoe aanleiding geven en die wordt opgelegd voor de duur van minimaal zes maanden en maximaal een jaar, de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit meebrengen dat het stellen van voorwaarden die langer duren dan zes maanden of bijzonder intensief van aard zijn, "bij voorkeur" worden toegepast in het kader van deze maatregel in plaats van in het kader van de voorwaardelijke veroordeling.
3.6. Het middel berust op de opvatting dat bij een voorwaardelijke veroordeling van een jeugdige verdachte een proeftijd van maximaal slechts zes maanden mag worden gesteld, indien en voor zover aan die veroordeling een bijzondere voorwaarde wordt verbonden. Die opvatting kan in haar algemeenheid echter noch aan de tekst van art. 77x (oud) Sr noch aan de wetsgeschiedenis zoals weergegeven in voormeld arrest worden ontleend.
3.7. Het middel faalt.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde jeugddetentie van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie;
vermindert deze in die zin dat deze zeven maanden en drie weken, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2013.