ECLI:NL:HR:2013:CA3310
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- V. van den Brink
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatiefase
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1973, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak waarbij een gevangenisstraf van 900 dagen was opgelegd, waarvan 433 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Kuijper, stelde middelen van cassatie voor, waarop de Advocaat-Generaal A.J. Machielse concludeerde tot vermindering van de straf en verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden, en dat er meer dan twee jaren waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de gevangenisstraf verminderd naar 870 dagen, waarvan 433 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De Hoge Raad oordeelde dat de overige middelen niet tot cassatie konden leiden en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak werd gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.