ECLI:NL:HR:2013:CA3319
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen ongegrond verklaard bezwaarschrift tegen dagvaarding
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte tegen een beschikking van het Gerechtshof te Leeuwarden, waarin een door de verdachte ingediend bezwaarschrift tegen de dagvaarding ongegrond is verklaard. De Hoge Raad behandelt de vraag of de rechter in een door het Openbaar Ministerie ingesteld beroep over een bezwaarschrift tegen de dagvaarding zich uitsluitend mag baseren op de inhoud van het dossier dat aan de eerste rechter ter beschikking stond, of dat hij ook andere processtukken die na het instellen van het beroep zijn overgelegd, in zijn beoordeling mag betrekken. De Hoge Raad oordeelt dat er geen wettelijke basis is voor een dergelijke beperking en dat de rechter in beginsel gehouden is om alle ter beschikking gestelde processtukken in zijn beoordeling te betrekken.
De zaak betreft een bezwaarschrift dat door de verdachte is ingediend, en de Hoge Raad verwijst naar de conclusie van de Advocaat-Generaal voor een gedetailleerde motivering van de bestreden beschikking. De Hoge Raad concludeert dat het Hof niet verplicht was om uit te leggen hoe de inhoud van het dossier zijn oordeel kon dragen, en dat het Hof kennis heeft genomen van de stukken van het dossier. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, waarmee de beslissing van het Hof in stand blijft.
De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 18 juni 2013.