ECLI:NL:HR:2013:CA3319

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/04738 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen ongegrond verklaard bezwaarschrift tegen dagvaarding

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte tegen een beschikking van het Gerechtshof te Leeuwarden, waarin een door de verdachte ingediend bezwaarschrift tegen de dagvaarding ongegrond is verklaard. De Hoge Raad behandelt de vraag of de rechter in een door het Openbaar Ministerie ingesteld beroep over een bezwaarschrift tegen de dagvaarding zich uitsluitend mag baseren op de inhoud van het dossier dat aan de eerste rechter ter beschikking stond, of dat hij ook andere processtukken die na het instellen van het beroep zijn overgelegd, in zijn beoordeling mag betrekken. De Hoge Raad oordeelt dat er geen wettelijke basis is voor een dergelijke beperking en dat de rechter in beginsel gehouden is om alle ter beschikking gestelde processtukken in zijn beoordeling te betrekken.

De zaak betreft een bezwaarschrift dat door de verdachte is ingediend, en de Hoge Raad verwijst naar de conclusie van de Advocaat-Generaal voor een gedetailleerde motivering van de bestreden beschikking. De Hoge Raad concludeert dat het Hof niet verplicht was om uit te leggen hoe de inhoud van het dossier zijn oordeel kon dragen, en dat het Hof kennis heeft genomen van de stukken van het dossier. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, waarmee de beslissing van het Hof in stand blijft.

De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 18 juni 2013.

Uitspraak

18 juni 2013
Strafkamer
nr. S 12/04738 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te Leeuwarden van 5 september 2012, nummer 000582-12, op een bezwaarschrift als bedoeld in art. 262 Sv, ingediend door:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Procesgang en de bestreden beschikking
Het cassatieberoep is gericht tegen een in hoger beroep gegeven beschikking waarbij een door de verdachte ingediend bezwaarschrift tegen de dagvaarding alsnog ongegrond is verklaard.
Voor het verloop van de procedure en de motivering van de bestreden beschikking verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.1 en 4.2.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof het bezwaarschrift ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd alsnog ongegrond heeft verklaard.
3.2. Voor zover het middel steunt op de opvatting dat de rechter die in een door het openbaar ministerie ingesteld beroep heeft te beslissen over een bezwaarschrift tegen de dagvaarding alleen de inhoud van het aan de eerste rechter ter beschikking gestelde dossier in zijn oordeel mag betrekken, en derhalve geen acht mag slaan op processtukken die het openbaar ministerie na het instellen van zijn beroep heeft overgelegd, faalt het omdat een dergelijke beperking geen steun vindt in het recht. Ook bij de beslissing op een door het openbaar ministerie ingesteld beroep tegen een op de voet van art. 262 Sv uitgesproken (gedeeltelijke) buitenvervolgingstelling is de rechter bevoegd, en in beginsel ook gehouden, alle aan hem ter beschikking gestelde processtukken in zijn beoordeling te betrekken.
3.3. Voor zover het middel erover klaagt dat het Hof niet (nader) heeft gemotiveerd waarom uit de inhoud van het op dat moment uit 107 ordners bestaande procesdossier blijkt dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de zittingsrechter, later oordelend, een bewezenverklaring ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit kan bereiken, kan het evenmin doel treffen.
Het Hof heeft in zijn overwegingen tot uitdrukking gebracht dat het kennis heeft genomen van de stukken van het dossier, en was, mede gelet op het verhandelde bij de behandeling in raadkamer, niet gehouden uiteen te zetten hoe de inhoud van die stukken zijn oordeel kan dragen.
3.4. Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2013.