ECLI:NL:HR:2013:CA3499
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- J. Wortel
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2013 uitspraak gedaan over een cassatieberoep dat was ingesteld door de verdachte, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984. Het beroep was gericht tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 maart 2012, met nummer 23/000756-11. De verdachte werd vertegenwoordigd door mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, die middelen van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarna de raadsvrouwe schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel. De beslissing werd uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting, waarbij ook de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg aanwezig was. De Hoge Raad heeft in zijn arrest de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en uiteindelijk besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.