Uitspraak
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer(hierna: het College) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 8 januari 2013, nr. 11/00266.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2013 arrest gewezen in het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het College had verzocht om verduidelijking van het arrest, omdat er een tegenstrijdigheid was in de kostenveroordeling. In onderdeel 4 van het arrest werd het College veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 944 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Echter, in onderdeel 3 van hetzelfde arrest werd gesteld dat de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten, wat een misslag bleek te zijn. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er wel degelijk termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het beroep in cassatie van het College ongegrond was verklaard.
Om deze fout te herstellen, heeft de Hoge Raad besloten om de zinsnede in onderdeel 3 van het arrest te vervangen, zodat het nu correct aangeeft dat er termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Dit herstel is op de minuut van het eerdere arrest vastgesteld. De beslissing is openbaar uitgesproken op 10 januari 2014 door de vice-president M.W.C. Feteris, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.