Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
25 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de tussentijdse beëindiging van een schuldsaneringsregeling op basis van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De verzoeker, aangeduid als [verzoeker], had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 27 januari 2014 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 november 2013, en concludeert dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. De Advocaat-Generaal L. Timmerman had in zijn conclusie al tot verwerping van het verzoek geadviseerd.
De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist onder artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet verder in behandeling neemt en het beroep verwerpt. De uitspraak is gedaan door de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, en is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot. Deze uitspraak heeft implicaties voor de interpretatie van de WSNP en de voorwaarden waaronder een schuldsaneringsregeling kan worden beëindigd.