Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
2 mei 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door een moeder tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J.W. Alt, had beroep in cassatie ingesteld tegen de beslissing van het hof, die op 21 mei 2013 was genomen. De zaak betreft een ondertoezichtstelling van de kinderen van de moeder, waarbij ook problemen rondom de omgangsregeling aan de orde zijn. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de kinderrechter in Amsterdam, waaronder die van 30 januari 2012 en 29 januari 2013, die relevant zijn voor het verloop van het geding.
De advocaat-generaal F.F. Langemeijer heeft in zijn conclusie tot verwerping van het beroep geadviseerd, waarop de advocaat van de moeder heeft gereageerd. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. Volgens de Hoge Raad was er geen noodzaak voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de moeder verworpen, waarmee de beschikking van het gerechtshof in stand blijft. Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op jeugdrecht en de omgangsregeling tussen ouders en kinderen.