ECLI:NL:HR:2014:1099

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
13 mei 2014
Zaaknummer
11/04258
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civielrechtelijke ontruiming en geweld tegen politieambtenaren tijdens uitvoering

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor openlijk geweld tegen politieambtenaren en het belemmeren van een civielrechtelijke ontruiming. De ontruiming vond plaats op 30 oktober 2007 aan het Damrak 16 te Amsterdam, waar de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd door verfbommen te gooien naar politievoertuigen en agenten. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de politieambtenaren handelden ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, aangezien de ontruiming was gebaseerd op een vonnis van de voorzieningenrechter. De verdachte had eerder al een straf opgelegd gekregen, maar het Hof heeft deze niet als strafverzwarend aangemerkt. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof, waarbij de straf van veertien dagen gevangenisstraf, waarvan tien dagen voorwaardelijk, wordt gehandhaafd. De redelijke termijn van de procedure is overschreden, maar dit heeft geen rechtsgevolgen voor de verdachte.

Uitspraak

13 mei 2014
Strafkamer
nr. 11/04258
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 juni 2011, nummer 23/006150-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van de verdachte is door het Hof bewezenverklaard dat:
"1. hij op 30 oktober 2007 te Amsterdam, aan de openbare weg, Damrak 16, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen onder meer
- een waterwerper en
- voertuigen van politieregio Amsterdam-Amstelland en
- muren en ramen en
- de openbare weg en
- tegen politieambtenaren van politieregio Amsterdam-Amstelland,
welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen en in de richting van voornoemde personen en goederen;
3. hij op 30 oktober 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk enige handeling, door ambtenaren van regiopolitie Amsterdam-Amstelland, namelijk de ontruiming van het pand aan het Damrak 16, ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, heeft belemmerd door het gooien van verfbommen."
2.2.
Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal met nummer 2007 292535 van 30 oktober 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisant:
Naar aanleiding van het feit dat perceel Damrak 16 te Amsterdam is gekraakt, is door de officier van Justitie te Amsterdam, mr. J. Mul, toestemming gegeven tot ontruiming van de in dit perceel gelegen woning.
Ik ben door of namens de eigenaar gemachtigd tot het doen van de vordering om de gekraakte woning te verlaten.
Op 30 oktober 2007 bevond ik mij in het verbindings/commando voertuig nabij het te ontruimen pand. Dit voertuig is voorzien van een dakmegafoon, zijnde een elektrisch geluidversterkend middel.
1e vordering
Op 30 oktober 2007 heb ik via de dakmegafoon aan een ieder die zich in het perceel Damrak 16 bevond, gevorderd dit pand onmiddellijk te verlaten. De vordering was luid en duidelijk hoorbaar voor personen in en rondom het perceel en werd niet verstoord door andere geluiden. Na deze vordering heb ik ruimschoots gelegenheid gegeven het pand te verlaten. Door de bewoners is geen gehoor gegeven aan de vorderingen. Deze hebben de woning niet verlaten. Ik zag dat niemand het pand verliet. Ik zag dat de aanwezige personen bleven gooien met zogenaamde verfbommen.
2e vordering
Op 30 oktober 2007 is deze vordering door mij herhaald. Wederom was na de vordering ruimschoots de gelegenheid het pand te verlaten. Door de bewoners is wederom geen gehoor gegeven aan de vorderingen. Deze hebben de woning niet verlaten. Ik zag dat niemand het pand verliet. Ik zag dat de aanwezige personen bleven gooien met zogenaamde verfbommen.
Na de vorderingen is de ontruiming van genoemd perceel aangevangen. In de woning zijn bij de ontruiming personen aangetroffen, die zijn aangehouden.
2. Een fotokopie van een vonnis van de rechtbank te Amsterdam, sector civiel, voorzieningenrechter, van 9 oktober 2007.
Dit vonnis houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Vonnis in kort geding van 9 oktober 2007 in de zaak van [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4], tegen hen die verblijven in de onroerende zaak of gedeelten daarvan gelegen aan het Damrak 16 te Amsterdam.
De beslissing:
De voorzieningenrechter veroordeelt gedaagden om binnen acht dagen na de betekening van dit vonnis met al het hunne en de hunnen het pand aan het Damrak 16 te Amsterdam te ontruimen en ontruimd te houden, en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van eisers te stellen, met machtiging van eisers om, zonodig met behulp van de sterke arm, de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen, bepaalt dat deze veroordeling binnen de in artikel 577a lid 3 Rv genoemde termijn van een jaar ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet.
3. Een fotokopie van een exploit van gerechtsdeurwaarder J.S. Evers van gerechtsdeurwaarderskantoor Groot & Evers.
Dit exploit houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 10 oktober 2007 op verzoek van [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] voor deze zaak tot aan het uiteinde van de tenuitvoerlegging van na te melden executoriale titel, heb ik, J.S. Evers, gerechtsdeurwaarder, aan:
Hen, die verblijven in de onroerende zaak, of een gedeelde daarvan, staande en gelegen te Amsterdam aan het Damrak 16, van wie de naam en woonplaatsen niet kunnen worden achterhaald, mitsdien mijn exploit doende en afschrift dezes, alsmede van te melden titel, latende ter plaatse in een gesloten envelop met daarop de vermeldingen als wettelijk voorgeschreven, terwijl een uittreksel van deze dagvaarding en spoedigste bekend zal worden gemaakt in Het Parool.
BETEKEND:
De grosse van een vonnis op 9 oktober 2007 in kort geding gewezen door de Voorzieningrechter van de rechtbank te Amsterdam, in de zaak van mijn requiranten als eisers en gerequireerden als gedaagden.
Voorts heb ik exploit doende en afschrift latende als boven gerelateerd, de gerequireerden uit krachte van de ten deze betekende executoriale titel.
BEVEL GEDAAN
Om aan de inhoud van de ten deze betekende veroordeling te voldoen en mitsdien binnen acht dagen na heden het perceel aan het Damrak 16 te Amsterdam met al het hunne en de hunnen te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels ter algehele en vrije beschikking van requirante te stellen, met aanzegging dat bij niet tijdige voldoening aan dit bevel, de ten deze betekende executoriale titel zal worden ten uitvoer gelegd door alle middelen rechtens, met name door daadwerkelijke ontruiming van voormelde percelen.
4. Een proces-verbaal met nummer 2007291011-1 van 30 oktober 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten:
Op 30 oktober 2007 bevonden wij ons in burgerkleding en met observatiedienst belast, op een dak gelegen aan de Nieuwedijk te Amsterdam, op ongeveer 50 meter afstand van het pand gelegen aan het Damrak 16 te Amsterdam en hadden vrij zicht op dit pand. Wij zagen op het dak van Damrak 16 drie personen staan. Wij zagen dat deze persoenen alle drie een witkleurige stoffen overal met capuchon aan hadden. Wij zagen dat de gezichten van de drie personen waren afgedekt door middel van bivakmutsen, donker van kleur. Wij zagen dat de drie personen groen/blauwkleurige handschoenen droegen.
Wij zagen dat een van de drie personen duidelijk groter was dan de andere twee. Wij zagen dat deze persoon zwartkleurige schoenen, zogenaamde kisten, droeg. Deze persoon noemen wij verder in dit proces-verbaal NN1.
Wij zagen dat een van de andere personen lichtkleurige sportschoenen, zogenaamde hardloopschoenen, droeg. Deze persoon noemen wij verder in dit proces-verbaal NN2.
Wij zagen dat de derde persoon op het dak halfhoge gympen droeg, zwart van kleur met een witte neus en witte randen rondom de schoen. Deze persoon noemen wij verder in dit proces-verbaal NN3.
Wij zagen dat NN2 en 3 ongeveer dezelfde lengte hadden. Wij zagen dat NN1, NN2 en NN3 de bivakmutsen afdeden en dat hun huidskleur blank was.
Wij zagen vervolgens dat zij gasmaskers opzetten. Wij zagen dat zij attributen kennelijk opzettelijk en met grote kracht naar beneden gooiden in de richting van het Damrak. Wij herkenden deze attributen als verfbommen. Wij zagen dat NN1, NN2 en NN3 tientallen verfbommen in de richting van het Damrak gooiden.
5. Een niet genummerd proces-verbaal van 30 oktober 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisant:
Op 30 oktober 2007 werd het perceel Damrak 16 te Amsterdam ontruimd door de mobiele eenheid. Ik bevond mij in de hal op de tweede verdieping van het pand en had zicht op de achterzijde van het pand Damrak 16.
Ik zag dat drie personen gekleed in witte overalls in de keuken van het perceel stonden, ik zag dat een van deze drie personen een verfbom in mijn richting gooide. Ik zag en hoorde dat de verfbom naast het raam waar ik mij achter bevond tegen de muur aan kwam. Ik zag dat de verfbom blauwe verf bevatte en dat de verf de muur blauw kleurde. Ik zag dat vervolgens deze persoon een tweede verfbom in mijn richting gooide. Ik zag en hoorde dat de verfbom het raam waar ik achter stond raakte. Ik zag dat het raam, dat al stuk was, verder versplinterde.
6. Een proces-verbaal met nummer 2007296936-1 van 3 november 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 november 2007 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van de aangever [betrokkene 5]:
Ik ben namens de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland gerechtigd tot het doen van aangifte. Op 30 oktober 2007 werd op de openbare weg, Damrak 16 te Amsterdam een aantal voertuigen van voornoemde Regiopolitie vernield door middel van het onbevoegd aanbrengen van verf door personen bij de ontruimingen op 30 en 31 oktober 2007 van een kraakpand aan het Damrak te Amsterdam.
Tevens werden er kledingstukken en uitrustingstukken, welke ten tijde van de ontruimingen door personeel van de Mobile Eenheid werden gedragen, op dezelfde wijze vernield.
7. Een proces-verbaal met nummer 2007292535-1 van 4 november 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisant:
Naar aanleiding van de ontruiming van perceel Damrak 16 te Amsterdam op 30 oktober 2007 door de mobile eenheid, heb ik de door de aanhoudingseenheid opgenomen en mij ter beschikking gestelde beelden van genoemde ontruiming bekeken.
De opgenomen beelden zijn niet voorzien van een tijdsindicatie. Er loopt wel een tijdsmeter van de duur van de opname mee.
Op de opname, 1:08, is te zien dat er in ieder geval 3 personen zich op het dak van het pand bevinden. Op de derde etage van het pand hangen 2 personen uit het raamkozijn. Alle personen dragen witte pakken met capuchon en groene handschoenen. De personen op het dak dragen een gasmasker. De overigen dragen onder het pak iets zwarts kennelijk om herkenning te voorkomen.
Omstreeks 3:10 zijn er acht personen te zien in het pand. Drie personen op het dak, twee op de 3e etage en drie op de 2e etage.
Op 3:26 is te zien dat de waterwerper alsmede de mobiele eenheid komen aanrijden en dat tegelijk vanaf de 3e etage wordt begonnen met gooien in de richting van de waterwerper van de mobiele eenheid. Te zien zijn vier personen op de 3e etage. Tevens is te zien dat de drie personen op het dak beginnen te gooien in de richting van de mobiele eenheid. Op de 2e etage is te zien dat zeker een persoon gooit in de richting van de waterwerper. Vervolgens is te zien dat de drie personen op het dak met een soort ballen gooien in de richting van de mobiele eenheid. Uit de beelden blijkt dat de ballen zijn gevuld met verf. Deze ballen worden ook wel verfbommen genoemd.
Op 14:00 is er waarneembaar dat er nog steeds vanaf de derde etage met verfbommen wordt gegooid naar de waterwerper.
Op 15:38 is er waarneembaar dat er vanaf het dak wordt gegooid naar een voertuig van de mobiele eenheid. Te zien is dat een persoon vermoedelijk iets geraakt heeft omdat deze persoon zijn armen in de lucht steekt. Te zien is dat het voertuig van de mobiele eenheid hierop zijn voertuig naar achter verplaatst.
Op 21.30 is waarneembaar dat de leden van de brand- en traangaseenheid worden bekogeld met verfbommen.
Op 22.55 is te zien dat de voertuigen van de mobiele eenheid onder de verf zitten.
8. Een fotokopie van een foto uit de GSM van [betrokkene 6] (fotonummer DSC000269).
Deze foto, waarop in totaal 11 personen in witte overalls op het dak en voor de geopende ramen van het pand te zien zijn, is aan deze aanvulling gehecht.
9. Een proces-verbaal met nummer 2007292535-16 van 30 oktober 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 11]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten:
Wij zagen dat de verdachte NNPL133CM0710300955 grijze verf had op zijn middelvinger en pols van zijn rechterhand, wit/grijze verf op de duim van en wijsvinger van zijn linkerhand. Wij zagen dat hij witte verf had op de rug van zijn zwarte shirt en op diverse plekken op zijn legergroene broek. Wij zagen dat hij op de zijkanten en de onderkanten van zijn zwarte gympen witte verf zat.
10. Een proces-verbaal betreffende NNPL133CM0710300955, van 30 oktober 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 12].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten:
De verdachte NNPL133CM0710300955, geslacht man, gekleed in een legerbroek, is op 30 oktober 2007 aangehouden op de derde etage van perceel Damrak 16 te Amsterdam.
11. De verklaring van de verdachte [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 6 mei 2009.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op vragen van de politierechter antwoord ik te zijn:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
Ik ben gedagvaard onder nummer NN.PL113C.M.71030.0955."

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring onder 3, voor zover inhoudende het zinsdeel "ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift".
3.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"22. Vrijspraak dient op de vierde plaats te volgen omdat de politie niet handelde ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift.
Enkele vaststellingen vooraf
23. Vooropgesteld zij dat hier geen sprake was van een zogenoemde strafrechtelijke ontruiming. Terzijde: de Hoge Raad heeft op 9 oktober 2009 bepaald dat voor strafrechtelijke ontruimingen van kraakpanden zonder nadere formele wetgeving geen rechtsgrondslag bestaat. Vgl. HR 9 oktober 2009, LJN BJ1254
24. Verder was hier geen sprake van een ontruiming op grond van verstoring van de openbare orde. Zo'n ontruiming dient immers op last van de burgemeester plaats te vinden en van zo'n last blijkt niet uit het dossier. Het ging hier (louter) om een civielrechtelijke ontruiming.
Rv bood geen rechtsgeldige basis voor politieoptreden
25. Art. 556 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering bepaalt dat gedwongen ontruiming geschiedt door de deurwaarder. Ingevolge art. 557 jo. 444 Rv kan de deurwaarder de burgemeester inschakelen als hij op een dichte deur stuit, en kan op zijn beurt de burgemeester zich laten vertegenwoordigen door de politie. Verder draagt art. 444 Rv de burgemeester of de politie op toezicht uit te oefenen op de feitelijke ontruiming. De gedragingen van de politie behoren zich in dit kader dus te beperken tot handelingen ter uitvoering van de taak van de deurwaarder.
26. Uit de stukken in deze zaken blijkt op geen enkele wijze van een optreden van de deurwaarder. Laat staan dat de gedragingen van de politie hem/haar ondersteunden. Reden reeds waarom niet rechtsgeldig aan de uitvoering van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering werd voldaan.
27. Art. 444 Rv schrijft verder voor dat vertegenwoordiging van de burgemeester dient te geschieden door een hulpofficier van justitie, derhalve kan niet iedere willekeurige ambtenaar deze bevoegdheid uitoefenen. Uit het dossier blijkt niet van de aanwezigheid van een hulpofficier van justitie. Ook een reden waarom niet rechtsgeldig aan het wetboek van burgerlijke rechtsvordering werd voldaan.
Art. 2 Politiewet i.e. onvoldoende basis
28. Art. 2 Politiewet onderscheidt twee hoofdtaken: hulpverlening aan degenen die dat behoeven en handhaving van de openbare orde en strafrechtelijke handhaving.
29. Dat de ontruiming geen uiting was van strafrechtelijke handhaving is reeds bepleit.
Ook is al bepleit dat hier geen sprake van ontruiming in het kader van de handhaving van de openbare orde omdat een last daartoe van de burgemeester niet is gegeven (vgl. Art. 174a Gemeentewet). Er was tot slot evenmin sprake van hulpverlening in de zin van art. 2 Politiewet. Die taak ziet immers op daadwerkelijke verlening van raad en bijstand aan het publiek. Bijvoorbeeld het waarschuwen voor calamiteiten en het oplossen van noodsituaties waarin mensen of dieren zich bevinden.
Vgl. D.J. Elzinga, Het Nederlandse politierecht, Zwolle 1995, pag. 43-44
30. Hoe ook: het ontruimen van woonruimte kan niet worden geschaard onder hulpverlening ex art. 2 Politiewet."
3.3.
Het Hof heeft dat verweer verworpen en hieromtrent het volgende overwogen:
"Het hof is met de raadsman van oordeel dat in de onderhavige zaak geen sprake was van een zogenoemde strafrechtelijke ontruiming, maar dat het hier ging om een civielrechtelijke ontruiming. Het hof is van oordeel dat de basis voor deze civielrechtelijke ontruiming kan worden gevonden in het bepaalde in de zesde afdeling van de tweede titel van boek twee juncto artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering en baseert dat op de volgende feiten en omstandigheden.
In het dossier bevindt zich een vonnis in kort geding van 9 oktober 2007 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, sector civiel recht, waarin deze hen die verblijven in de onroerende zaak of gedeelten daarvan gelegen aan het Damrak 16 te Amsterdam, veroordeelt om binnen acht dagen na de betekening van dit vonnis met al het hunne en de hunnen het pand aan het Damrak 16 te Amsterdam te ontruimen en ontruimd te houden, en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van eisers te stellen, met machtiging van eisers om, zonodig met behulp van de sterke arm, de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen.
Voornoemd ontruimingsvonnis is, zo blijkt uit een fax van gerechtsdeurwaarderskantoor Groot & Evers, op 10 oktober 2007 door J.S. Evers, gerechtsdeurwaarder te Amsterdam, betekend aan hen die verblijven in de onroerende zaak, of een gedeelte daarvan, staande en gelegen te Amsterdam, aan het Damrak 16. In dit betekeningsdespoot is aangezegd dat bij niet tijdige voldoening aan de beide bevelen binnen de gestelde termijn van acht dagen, de ten deze betekende executoriale titel zal worden ten uitvoer gelegd door alle middelen rechtens [...], met name door daadwerkelijke ontruiming van voornoemde percelen in oktober 2007.
Uit het proces-verbaal van vordering, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] op 30 oktober 2007 (proces-verbaalnummer 2007292535), blijkt dat deze verbalisant door of namens de eigenaar was gemachtigd tot het doen van de vordering om de gekraakte woning te verlaten. Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3], inspecteur van politie, van 1 november 2007 (proces-verbaalnummer 2007292535-1) blijkt dat zij op 30 oktober 2007 was belast met het binnentreden en ontruimen van Damrak 16 te Amsterdam. Blijkens een door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juni 2011 overgelegd en in het dossier gevoegd certificaat van de politieacademie van 11 mei 2005, was [verbalisant 3] voornoemd tevens hulpofficier van justitie.
Het hof is op grond van voormelde feiten en omstandigheden van oordeel dat het hier ging om een civielrechtelijke ontruiming, die zijn basis vindt in het bepaalde in de zesde afdeling van de tweede titel van boek twee juncto artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering en dat de politie niet heeft gehandeld in strijd met de wet. Het hof verwerpt derhalve het verweer."
3.4.
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bevat in de Derde Titel van het Tweede Boek een regeling met betrekking tot de gerechtelijke tenuitvoerlegging van vonnissen op onroerende zaken. De voor de beoordeling van het middel relevante wetsbepalingen luiden als volgt:
Art. 555 Rv:
"De gedwongen ontruiming van onroerende zaken moet worden voorafgegaan door een exploit van een deurwaarder, houdende bevel om binnen drie dagen aan de executoriale titel te voldoen. De artikelen 502 en 503 zijn van overeenkomstige toepassing."
Art. 556 Rv:
"1. De gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder.
2. Deze kan zich doen bijstaan door een of twee getuigen, wier naam en woonplaats hij in dat geval in zijn proces-verbaal zal vermelden en die dit stuk mede zullen tekenen."
Art. 557 Rv:
"Indien de deuren gesloten zijn, of de opening geweigerd wordt, gelijk mede indien geweigerd wordt enige kamer te openen, is artikel 444 van overeenkomstige toepassing."
Art. 444 Rv:
"1. De deurwaarder heeft ter inbeslagneming toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
2. Indien de deuren gesloten zijn, of de opening daarvan geweigerd wordt, gelijk mede indien geweigerd wordt enige kamer of stuk huisraad te openen, alsmede wanneer bij niet-tegenwoordigheid van de geëxecuteerde er niemand gevonden wordt om hem te vertegenwoordigen, zal de deurwaarder zich vervoegen bij de burgemeester der gemeente in wiens tegenwoordigheid de opening van de deuren en van het huisraad zal worden gedaan voor zover dat redelijkerwijs nodig is. De burgemeester kan zich doen vertegenwoordigen door een ambtenaar van politie die tevens hulpofficier van justitie is. Van de tegenwoordigheid van deze ambtenaar en van hetgeen in zijn bijzijn, uit kracht van dit en de volgende drie artikelen, is verricht, zal melding gemaakt worden in het proces-verbaal van beslag.
3. (...)"
3.5.
Het Hof heeft vastgesteld:
(i) dat de ontruiming van het pand aan het Damrak 16 te Amsterdam is geschied ter tenuitvoerlegging van het vonnis van de voorzieningenrechter in de Rechtbank Amsterdam, sector civiel recht, van 9 oktober 2007, in welk vonnis degenen die verblijven in de onroerende zaak of gedeelten daarvan gelegen aan het Damrak 16 te Amsterdam, zijn veroordeeld om binnen acht dagen na de betekening van dit vonnis "met al het hunne en de hunnen het pand aan het Damrak 16 te Amsterdam te ontruimen en ontruimd te houden", met machtiging van de in het vonnis genoemde eisers om, zo nodig met behulp van de sterke arm, de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen;
(ii) dat dit vonnis op 10 oktober 2007 door de deurwaarder is betekend aan degenen die in genoemd vonnis zijn veroordeeld tot ontruiming, onder aanzegging dat bij niet voldoening aan het bevel tot ontruiming het vonnis zal worden tenuitvoergelegd door alle middelen rechtens, met name door daadwerkelijke ontruiming van het perceel;
(iii) dat aan het bevel tot ontruiming geen gevolg is gegeven;
(iv) dat de daadwerkelijke ontruiming van het pand, met toestemming van de officier van justitie, is bewerkstelligd door tussenkomst van de mobiele eenheid van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland.
3.6.
Het Hof heeft uit de door hem vastgestelde feiten en omstandigheden - niet onbegrijpelijk - afgeleid dat de civielrechtelijke ontruiming van het pand geschiedde door de deurwaarder die het vonnis van de voorzieningenrechter op 10 oktober 2007 aan de betrokkenen heeft betekend en dat de deurwaarder op de voet van art. 444 Rv en op grond van de door de voorzieningenrechter aan de eisers verleende machtiging de daadwerkelijke ontruiming heeft doen bewerkstelligen "met behulp van de sterke arm". Het oordeel van het Hof dat de ambtenaren van regiopolitie Amsterdam-Amstelland bij de ontruiming van het pand handelden ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, is derhalve juist. Dat oordeel is voorts niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
3.7.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

4.Beoordeling van het eerste, het tweede en het vierde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beoordeling van het vijfde middel

5.1.
Het middel klaagt dat het Hof de straf onbegrijpelijk heeft gemotiveerd door rekening te houden met een eerdere, niet aan de bewezenverklaarde feiten voorafgaande veroordeling ter zake van een strafbaar feit.
5.2.
De verdachte is ter zake van de in 2.1 weergegeven bewezenverklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien dagen, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr, waarvan tien dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De strafoplegging is als volgt gemotiveerd:
"De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het hem onder 1 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft openlijk en in vereniging geweld gepleegd waarbij het geweld werd gericht tegen goederen en tegen in functie zijnde politieagenten. Tevens heeft de verdachte zich met geweld verzet tegen de ontruiming van een pand. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij geweld heeft gebruikt tegen opsporingsambtenaren. Naast het feit dat het door de verdachte toegepaste geweld inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van die opsporingsambtenaren, getuigt dergelijk gedrag van disrespect voor het publieke belang dat door opsporingsambtenaren wordt gediend. Bovendien heeft de verdachte door zijn handelen overlast veroorzaakt aan gebruikers van de openbare weg ter plaatse.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële documentatie van 26 mei 2011 is de verdachte eerder ter zake van het plegen van een strafbaar feit veroordeeld. Blijkens voornoemd uittreksel was deze beslissing niet onherroepelijk, maar de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juni 2011 verklaard dat deze zaak inmiddels onherroepelijk is geworden en dat hij hiervoor is veroordeeld tot een geldboete van € 100,-.
Het hof acht, al het voorgaande afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, van na te melden duur passend en geboden."
5.3.
Blijkens de stukken van het geding heeft het Hof een straf opgelegd die overeenkomt met de eerder door de Politierechter opgelegde en door de Advocaat-Generaal bij het Hof gevorderde straf. Gelet hierop heeft het Hof de in aanmerking genomen omstandigheid dat de verdachte eerder ter zake van het plegen van een strafbaar feit veroordeeld is, kennelijk alleen opgevat als een de persoon van de verdachte betreffende omstandigheid waarvan bij het onderzoek in hoger beroep is gebleken, zonder dat die omstandigheid tot strafverzwaring aanleiding heeft gegeven. Gelet op het geheel van de overige in aanmerking genomen factoren is de straf aldus toereikend gemotiveerd.
5.4.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

6.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van veertien dagen, waarvan tien dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

7.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op
13 mei 2014.