ECLI:NL:HR:2014:1165

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
12/02460
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van meerdaadse samenloop in strafrechtelijke feiten en de toepassing van strafbepalingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1982, was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling voor afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De Hoge Raad beoordeelde de klacht van de verdachte dat het Hof ten onrechte twee strafbepalingen had toegepast op de bewezenverklaarde feiten, in plaats van deze feiten te kwalificeren als een voortgezette handeling of eendaadse samenloop. De Hoge Raad oordeelde dat de artikelen 317 en 282 van het Wetboek van Strafrecht een verschillende strekking hebben, waardoor de toepassing van artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht niet aan de orde was. Ook artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht was niet van toepassing, omdat er geen sprake was van soortgelijke feiten. De Hoge Raad concludeerde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, aangezien het Hof niet gehouden was om zijn oordeel over de toepasselijkheid van artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht te motiveren, gezien het ontbreken van verweer tijdens de zitting in hoger beroep.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad ambtshalve dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, was overschreden, omdat er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren naar drie jaren, elf maanden en een week. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

20 mei 2014
Strafkamer
nr. 12/02460
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 april 2012, nummer 20/003452-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. D.N. de Jonge, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het derde middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, twee strafbepalingen op de bewezenverklaarde feiten heeft toegepast in plaats van deze feiten als een voortgezette handeling in de zin van art. 56, eerste lid, Sr, althans als eendaadse samenloop in de zin van art. 55, eerste lid, Sr te kwalificeren.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 03 februari 2009 tot en met 04 februari 2009 te Breda en/of te Barendrecht en/of te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen (van in totaal 1750 Euro) en een portemonnee (met inhoud) en een creditcard, toebehorende aan [slachtoffer], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededader(s)
- [slachtoffer] hebben gedwongen in zijn, [slachtoffer]'s, auto plaats te nemen achter het stuur en
- als passagiers in de auto hebben plaatsgenomen en
- een vuurwapen aan [slachtoffer] hebben getoond en
- een vuurwapen hebben doorgeladen en
- [slachtoffer] hebben gedwongen naar Barendrecht en Rotterdam te rijden en
- [slachtoffer] dreigend hebben toegevoegd: "portemonnee" en "telefoon" en "pinnen, pinnen" en "rijden, rijden";
en
hij in de periode van 03 februari 2009 tot en met 04 februari 2009 te Breda en/of Barendrecht en/of Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) met dat opzet:
- [slachtoffer] gedwongen in de auto van [slachtoffer] (als bestuurder) plaats te nemen en
- tegen de wil van [slachtoffer] als passagiers plaatsgenomen in die auto van [slachtoffer] en
- [slachtoffer] onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen naar en door Barendrecht en naar en door Rotterdam te rijden."
2.3.
Omtrent de strafbaarheid van deze feiten heeft het Hof als volgt geoordeeld:
"Het eerste cumulatief bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 317 Wetboek van Strafrecht en strafbaar gesteld in artikel 317 juncto artikel 312, tweede lid, Wetboek van Strafrecht en wordt gekwalificeerd als volgt:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het tweede cumulatief bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 282 Wetboek van Strafrecht en wordt gekwalificeerd als volgt:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden."
2.4.
Het Hof heeft als toepasselijk wettelijk voorschrift onder andere art. 57 Sr vermeld.
2.5.
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Art. 317 en 282 Sr hebben immers een verschillende strekking zodat art. 55, eerste lid, Sr niet voor toepassing in aanmerking komt. Hetzelfde geldt voor art. 56 Sr omdat geen sprake is van soortgelijke feiten. Nu blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en de daaraan gehechte pleitnotities terzake geen verweer is gevoerd was het Hof ook niet gehouden zijn oordeel dat art. 57 Sr toepasselijk is te motiveren.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie jaren, elf maanden en een week beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 mei 2014.