Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
20 mei 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die op 11 juli 2012 bij verstek was gewezen. De betrokkene, geboren in 1955, had een leenauto ter beschikking gekregen, waarvan het wederrechtelijk voordeel door het Hof was geschat op een bedrag van € 860,37. De advocaat van de betrokkene, mr. R. Zilver, heeft middelen van cassatie voorgesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, maar de Hoge Raad heeft dit oordeel niet gevolgd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof voldoende gemotiveerd had dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel had verkregen door het gratis kunnen beschikken over de leenauto. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof, waarbij het oordeel over het wederrechtelijk verkregen voordeel als niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd wordt beschouwd. De uitspraak benadrukt het belang van de motivering van de vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel in het strafrecht.