Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beslissing
€ 2.200,-- voor salaris
23 mei 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil tussen een advocatenkantoor en een cliënt over de ontbinding van een overeenkomst van opdracht. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. A.H.M. van den Steenhoven, had beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 28 februari 2012 en 29 januari 2013. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.J.W. Alt, had een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft de relevante feiten en processtukken uit de eerdere instanties in overweging genomen, waaronder vonnissen van de rechtbank Amsterdam en eerdere arresten van het gerechtshof.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door eiseres in het principale beroep naar voren waren gebracht, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep faalde, werd het voorwaardelijk incidentele beroep van verweerder niet verder behandeld.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de kosten van het geding in cassatie aan eiseres opgelegd, begroot op een totaal van € 4.133,34, bestaande uit verschotten en salaris voor de advocaat. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot, en de uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in het kader van overeenkomsten van opdracht en de bijbehorende prijsafspraken.