ECLI:NL:HR:2014:1199

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
13/02518
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arrest inzake pandrecht op vorderingen uit bouwovereenkomst binnenvaarttanker

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen ABN AMRO BANK N.V. en UBO 35 B.V. Het geschil betreft de vraag of een pandrecht van ABN AMRO op vorderingen uit een bouwovereenkomst voor een binnenvaarttanker tegen UBO kan worden ingeroepen. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 18 december 2007 sloten IHDA All Ships B.V. en Amulet een overeenkomst voor de bouw van een tanker. UBO kocht in juni 2008 een casco van IHDA en deed aanbetalingen. ABN AMRO verstrekte kredieten aan IHDA en verpandde de vorderingen uit de bouwovereenkomst. In november 2009 werd de overeenkomst tussen IHDA en Amulet aangepast, waarbij de levering van een afgebouwde tanker werd omgezet in de levering van een casco. UBO ontbond de overeenkomst met IHDA en legde conservatoir beslag onder Amulet. De rechtbank oordeelde dat ABN AMRO haar pandrecht kon inroepen, maar het hof oordeelde anders en verklaarde dat het pandrecht niet op de vordering van UBO rustte. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en oordeelde dat de wijzigingen in de overeenkomst niet leidden tot een nieuwe rechtsverhouding, waardoor het pandrecht van ABN AMRO wel degelijk van toepassing was. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.

Uitspraak

23 mei 2014
Eerste Kamer
nr. 13/02518
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen,
t e g e n
UBO 35 B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als ABN AMRO en UBO.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 468440/HA ZA 10-2762 van de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2010 en 2 maart 2011;
b. het arrest in de zaak 200.089.182/01 van het gerechtshof Amsterdam van 19 februari 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft ABN AMRO beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen UBO is verstek verleend.
De zaak is voor ABN AMRO toegelicht door haar advocaat alsmede door mr. B.F.L.M. Schim, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 18 december 2007 is tussen de besloten vennootschap IHDA All Ships B.V. (hierna: IHDA) en de vennootschap onder firma Amulet (hierna: Amulet) een overeenkomst gesloten, getiteld “Bouwcontract No. 601”. Volgens deze overeenkomst neemt IHDA op zich om een tanker voor de binnenvaart te laten bouwen en aan Amulet te leveren. Ook bepaalt de overeenkomst dat het casco van de tanker in China zal worden gebouwd en dat de afbouw daarvan in Nederland onder verantwoordelijkheid van IHDA zal plaatsvinden. De contractprijs, die € 8.650.000,-- bedraagt, dient in termijnen te worden voldaan.
(ii) ABN AMRO heeft aan IHDA kredieten verstrekt.
In verband daarmee hebben IHDA en ABN AMRO op 16 september 2009 een akte getekend, getiteld “Verpanding bepaalde vordering(en)”. De akte is op 19 september 2009 geregistreerd. Bij de akte heeft IHDA onder meer de volgende vordering aan ABN AMRO verpand:
“de vordering(en) en rechten welke de Pandgever nu of te eniger tijd heeft of zal verkrijgen uit hoofde van het bouwcontract voor de bouw van een Eco-binnenvaarttanker van 135 x 14.15 x 6.17, d.d. 18-12-2007, zoals aangevuld of gewijzigd van tijd tot tijd, gesloten met V.O.F. Amulet ten bedrage van EUR 8.650.000,=”.
(iii) Op 20 november 2009 hebben Amulet en IHDA een document ondertekend, genaamd “Addendum 2 aan het Contract 601 getekend op 17 december 2007”. Op blz. 1 van dit document wordt onder meer vermeld:
“De reden waarom dit Addendum no. 2 is opgesteld, is gelegen in het feit dat IHDA niet in staat/van zins is het contract 601 d.d. 18 december 2007 onverkort na te komen. Feitelijk komt het erop neer dat de levering van een afgebouwde ecotanker wordt omgezet in de levering van een casco.
Hierdoor is V.o.F. Amulet genoodzaakt de afbouw zelf in regie te nemen. Partijen komen in het addendum over de afbouw het nodige overeen ten aanzien van “gereserveerde equipment” en overname van rechten en verplichtingen door IHDA All Ships B.V./IHDA Marine Service B.V. aangegaan ten aanzien van leveranciers.
(…)
Indien en voor zover middels Addendum no. 2 artikelen in Overeenkomst 601 d.d. 18 december 2007 niet zijn aangepast of gewijzigd, dan houdt dit niet in dat deze artikelen onverkort van kracht zijn. Partijen hebben met dit addendum de uitdrukkelijke bedoeling om contractuele bepalingen uit contract nummer 601 buiten werking te stellen indien en voor zover die betrekking hebben op levering van een afgebouwde ecotanker en allerlei kwesties die met de levering van een “eenvoudig” casco niet van (de Hoge Raad leest:) doen hebben.
(…)
Aanpassing artikel 1.1:
Het CASCO wordt door de Verkoper geleverd aan de Koper inclusief koppelen, restpunten vlg. Annex 4 en restschilderwerk, koproerkleppen, leidingwerk laad-lossysteem excl. Afsluiters, zoals tijdens de afname in China gepresenteerd, voor Euro 3.266.000,-. (...)
(…)
Opsomming slottermijn:
Aanschaf casco € 3.236.000,-
Overdracht equipment € 1.041.500,-
Eenmalige korting casco -/- € 500.000,-
Eenmalige korting equipment -/- € 291.500,-
Eerste termijn -/- € 500.000,-
-------------------
Slottermijn € 2.986.000,-”
(iv) Voorts hebben Amulet en IHDA een document ondertekend, gedateerd op 2 november 2009 en genaamd “Annex 7 behorende bij het Contract No. 601”, en bestaande uit een lijst van inkoopverplichtingen die Amulet van IHDA overneemt voor een totaalbedrag van € 75.000,--. In mei en juni 2010 zijn Amulet en IHDA driepartijenovereenkomsten aangegaan met diverse leveranciers met wie IHDA reeds overeenkomsten in verband met de afbouw van de tanker had gesloten.
(v) In juni 2008 heeft UBO van IHDA een door IHDA te bouwen en te leveren casco van een binnenvaartschip gekocht. In verband daarmee heeft UBO zowel op 9 oktober 2008 als op 3 november 2008 een aanbetaling aan IHDA gedaan, in totaal voor een bedrag van € 357.000,--.
(vi) Bij brief van 4 mei 2010 heeft UBO de hiervoor onder (v) genoemde overeenkomst ontbonden en IHDA verzocht om de aanbetaalde bedragen, vermeerderd met rente en kosten, aan haar terug te betalen. Hieraan heeft IHDA geen gevolg gegeven.
(vii) UBO heeft op 11 juni 2010 voor haar vordering op IHDA conservatoir derdenbeslag onder Amulet doen leggen op de door Amulet aan IHDA te betalen koopsom.
(viii) Op 27 juli 2010 heeft de rechtbank Den Haag op verzoek van UBO IHDA in staat van faillissement verklaard.
3.2
Het geschil in cassatie spitst zich toe op de vraag of UBO het hiervoor in 3.1 onder (ii) vermelde pandrecht van ABN AMRO tegen zich moet laten gelden.
3.3
De rechtbank heeft geoordeeld dat ABN AMRO haar pandrecht tegen UBO kan inroepen en dat UBO het door haar gelegde conservatoir beslag niet aan ABN AMRO kan tegenwerpen.
3.4
Het hof heeft onder meer voor recht verklaard dat UBO voor haar vordering op IHDA rechtsgeldig en doeltreffend conservatoir derdenbeslag onder Amulet kon leggen, en dat het pandrecht van ABN AMRO niet op deze vordering rust. Daartoe heeft het hof in rov. 2.6 als volgt overwogen:
“Bij afweging van deze gezichtspunten komt het hof tot het oordeel dat hetgeen in november 2009 nader is overeengekomen een zodanige wijziging heeft gebracht in het karakter van de rechtsverhouding tussen Amulet en IHDA, dat vanaf november 2009 sprake is van een andere rechtsverhouding in de zin van art. 3:239 lid 1 BW dan voordien. De aanspraken van Amulet jegens IHDA op grond van de wijzigingen in november 2009 – levering van een casco en contractsoverneming – zijn naar hun aard, in hun onderlinge samenhang beschouwd, te zeer verwijderd van de oorspronkelijke bedoeling van partijen zoals vastgelegd in de overeenkomst van december 2007 – levering van een volledig afgebouwde tanker – om nog van dezelfde rechtsverhouding te kunnen spreken. De betaling waartoe de regeling van november 2009 Amulet verplichtte, kan daarom ook niet worden aangemerkt als een (overgebleven) deel van de betaling waartoe de regeling van december 2007 haar verplichtte. In november 2009 is voor Amulet een nieuwe betalingsverplichting ontstaan uit een nieuwe rechtsverhouding met (de Hoge Raad leest:) IHDA.
De vordering waarop UBO beslag heeft gelegd, bestond daarom op het tijdstip van de vestiging van het pandrecht nog niet en zij is evenmin rechtstreeks verkregen uit een toen reeds bestaande rechtsverhouding. Het pandrecht rust dan ook niet op die vordering.”
3.5.1
Onderdeel 2 klaagt onder meer dat het oordeel van het hof dat vanaf 20 november 2009 sprake was van een nieuwe (en dus voorheen niet bestaande) vordering van IHDA op Amulet, onbegrijpelijk is. Volgens de klacht laten de door het hof geconstateerde wijzigingen in Bouwcontract No. 601 die gevolgtrekking niet toe. Evenmin heeft het hof vastgesteld dat tussen IHDA en Amulet sprake was van wilsovereenstemming over afstand van recht of beëindiging van Bouwcontract No. 601, op grond waarvan de vordering die IHDA op 18 december 2007 jegens Amulet verkreeg en in september 2009 aan ABN AMRO heeft verpand, zou zijn tenietgegaan.
3.5.2
Deze klacht is gegrond.
Blijkens het hiervoor in 3.1 onder (iii) genoemde Addendum 2 (van 20 november 2009) zijn IHDA en Amulet overeengekomen om het (op 18 december 2007 gesloten) Bouwcontract No. 601 in aangepaste vorm voort te zetten, en wel aldus dat de oorspronkelijk beoogde “levering van een afgebouwde ecotanker” werd “omgezet” in de “levering van een casco”. Met het oog daarop kwamen partijen overeen om de contractuele bepalingen uit Bouwcontract No. 601 buiten werking te stellen “indien en voor zover die betrekking hebben op levering van een afgebouwde ecotanker en allerlei kwesties die met de levering van een ‘eenvoudig’ casco niet van doen hebben”. Voorts werd in het Addendum vastgelegd dat IHDA louter een casco aan Amulet zou leveren, waarbij de oorspronkelijke contractprijs van € 8.650.000,-- (corresponderend met de bouw van een casco in China en de afbouw daarvan in Nederland onder verantwoordelijkheid van IHDA) werd teruggebracht tot € 3.266.000,-- (corresponderend met de levering van een casco).
Tegen deze achtergrond is het oordeel van het hof dat op 20 november 2009 voor Amulet een nieuwe betalingsverplichting is ontstaan uit een nieuwe rechtsverhouding met IHDA, onbegrijpelijk. Het oordeel van het hof vindt geen steun in Addendum 2, nu daaruit juist blijkt dat IHDA en Amulet zijn overeengekomen om hun in Bouwcontract No. 601 vervatte rechtsverhouding in aangepaste vorm voort te zetten, waarbij de verplichting van IHDA werd teruggebracht tot de levering van een casco, en het beloop van de op Amulet rustende betalingsverplichting dienovereenkomstig werd verminderd. Voorts heeft het hof geen feiten of omstandigheden vermeld waaruit kan worden afgeleid dat – anders dan Addendum 2 suggereert – IHDA en Amulet hebben beoogd om op 20 november 2009 een nieuwe rechtsverhouding met elkaar aan te gaan, en dat daaruit voor Amulet een nieuwe betalingsverplichting is ontstaan.
3.6
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 februari 2013;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt UBO in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 921,-- aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
23 mei 2014.