Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beslissing
21 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De Hoge Raad behandelt de zaak op 21 januari 2014, onder zaaknummer 12/02580. De betrokkene, geboren in 1959, heeft zijn beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. H.K. ter Brake. De Advocaat-Generaal, E.J. Hofstee, heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van de zaak.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte niet heeft gereageerd op de verweren en onderbouwde standpunten die in de 'memorie van grieven' van 30 december 2011 zijn vervat. De Hoge Raad herhaalt dat in ontnemingszaken met voldoende duidelijkheid moet worden aangegeven welke verweren en standpunten worden gevoerd, en dat dit ook geldt voor de schriftelijke voorbereiding van de behandeling ter terechtzitting. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep vermeldt niets over de in het middel bedoelde verweren, waardoor de Hoge Raad concludeert dat deze niet ter terechtzitting zijn voorgedragen.
De Hoge Raad stelt vast dat de vermelding in het bestreden arrest dat het Hof kennis heeft genomen van hetgeen door de betrokkene en zijn raadsman is aangevoerd, niet betekent dat de standpunten en verweren als ter terechtzitting voorgedragen zijn beschouwd. Het middel kan daarom niet tot cassatie leiden wegens gebrek aan feitelijke grondslag. De Hoge Raad besluit de Advocaat-Generaal alsnog de gelegenheid te geven zich uit te laten over een ander voorgesteld middel en verwijst de zaak naar de rolzitting van 28 januari 2014, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden.