ECLI:NL:HR:2014:1401

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2014
Publicatiedatum
13 juni 2014
Zaaknummer
11/01104
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuur van bedrijfsruimte met onzelfstandige woonruimte en de bescherming onder het oude BW

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verhuur van bedrijfsruimte met onzelfstandige woonruimte. De eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. Dit arrest was eerder bevestigd door de kantonrechter te Haarlem. De Hoge Raad verwijst naar de relevante stukken van de feitelijke instanties, waaronder het vonnis van de kantonrechter en het arrest van het hof. De eiser heeft zijn cassatiedagvaarding ingediend, maar de verweerders zijn niet verschenen in de procedure.

De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink was om het beroep te verwerpen. De advocaat van de eiser heeft gereageerd op deze conclusie, maar de Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad stelt vast dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders zijn begroot op nihil. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders en M.V. Polak, en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

13 juni 2014
Eerste Kamer
nr. 11/01104
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P. Garretsen, thans mr. M. de Boorder,
t e g e n
1. [verweerder 1],
2. [verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder] c.s.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 403342/CV EXPL 08-13455 van de kantonrechter te Haarlem van 8 april 2009;
b. het arrest in de zaak 200.045.095/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 12 oktober 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] c.s. is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 24 april 2014 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
13 juni 2014.