Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
17 juni 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2014 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager, geboren in 1974, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, voor de misdrijven 'verkrachting, meermalen gepleegd' en 'mishandeling van zijn levensgezel'. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de stelling dat de aangifte van het slachtoffer vals was, onder druk van haar moeder gedaan. De aanvrager stelde dat de moeder door haar (aanstaande) man was gedwongen om een valse verklaring af te leggen, met als motief dat deze man zich seksueel tot de dochter aangetrokken voelde.
De Hoge Raad beoordeelde de aanvraag en oordeelde dat de nieuwe informatie, waaronder een schriftelijke verklaring van de moeder en een briefje van de man, niet voldoende was om een ernstig vermoeden te wekken dat het onderzoek anders had kunnen uitvallen. Het Hof was al op de hoogte van de stelling van de aanvrager dat het slachtoffer hem valselijk had beschuldigd. De Hoge Raad concludeerde dat de verklaring van de moeder onwaarschijnlijk was en dat de nieuwe gegevens niet de vereiste grondslag voor herziening boden.
Daarom werd de aanvraag tot herziening afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat er onvoldoende grond was om het verzoek tot het horen van de moeder als getuige in te willigen. De beslissing werd genomen door de vice-president en twee raadsheren, waarbij opgemerkt werd dat de laatste twee niet in staat waren het arrest te ondertekenen.