ECLI:NL:HR:2014:1440

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
17 juni 2014
Zaaknummer
14/01618
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot herziening van een strafrechtelijke veroordeling wegens verkrachting en mishandeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2014 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager, geboren in 1974, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, voor de misdrijven 'verkrachting, meermalen gepleegd' en 'mishandeling van zijn levensgezel'. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de stelling dat de aangifte van het slachtoffer vals was, onder druk van haar moeder gedaan. De aanvrager stelde dat de moeder door haar (aanstaande) man was gedwongen om een valse verklaring af te leggen, met als motief dat deze man zich seksueel tot de dochter aangetrokken voelde.

De Hoge Raad beoordeelde de aanvraag en oordeelde dat de nieuwe informatie, waaronder een schriftelijke verklaring van de moeder en een briefje van de man, niet voldoende was om een ernstig vermoeden te wekken dat het onderzoek anders had kunnen uitvallen. Het Hof was al op de hoogte van de stelling van de aanvrager dat het slachtoffer hem valselijk had beschuldigd. De Hoge Raad concludeerde dat de verklaring van de moeder onwaarschijnlijk was en dat de nieuwe gegevens niet de vereiste grondslag voor herziening boden.

Daarom werd de aanvraag tot herziening afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat er onvoldoende grond was om het verzoek tot het horen van de moeder als getuige in te willigen. De beslissing werd genomen door de vice-president en twee raadsheren, waarbij opgemerkt werd dat de laatste twee niet in staat waren het arrest te ondertekenen.

Uitspraak

17 juni 2014
Strafkamer
nr. 14/01618 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, van 2 maart 2010, nummer 24/000079-08, ingediend door mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 december 2007 - de aanvrager ter zake van 1. "verkrachting, meermalen gepleegd" en 2. "mishandeling begaan tegen zijn levensgezel" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.
De aanvraag is – evenals destijds het verweer in de strafzaak - gebaseerd op de stelling dat de aangifte van het slachtoffer van verkrachting door de aanvrager, vals is onder meer omdat het slachtoffer die aangifte onder druk van haar moeder heeft gedaan. Het Hof heeft in het arrest waarvan thans herziening wordt gevraagd, dat verweer gemotiveerd verworpen. In de aanvraag wordt als nieuw gegeven aangevoerd dat de moeder op haar beurt door haar (aanstaande) man onder druk is gezet om de dochter, het slachtoffer dus, een valse verklaring te laten afleggen. Het motief van die man zou zijn dat hij zich seksueel tot de dochter voelde aangetrokken en wilde dat de relatie met haar partner door het afleggen van een valse verklaring tegen die partner zou worden verbroken. Het aangevoerde wordt onderbouwd met een schriftelijke verklaring van de moeder, met een briefje van de man van de moeder gericht aan de dochter en met een proces-verbaal van politie houdende de aangifte van de aanvrager wegens laster en smaad tegen het slachtoffer omdat zij hem valselijk van verkrachting heeft beschuldigd.
3.3.
Het aangevoerde kan niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld. Vooreerst was het Hof bekend met de aan de aangifte wegens laster en smaad ten grondslag liggende opvatting van de aanvrager dat het slachtoffer hem valselijk van verkrachting heeft beschuldigd. Verder is het briefje van de man nietszeggend en is de verklaring van de moeder zo onwaarschijnlijk dat daaraan in redelijkheid niet het verlangde gevolg kan worden verbonden.
3.4.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist. De Hoge Raad acht onvoldoende grond aanwezig tot inwilliging van het verzoek tot het doen horen van de moeder van het slachtoffer als getuige.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
wijst voormeld verzoek af;
wijst de aanvraag af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 juni 2014.
Mrs. Balkema en Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.