Uitspraak
beiden wonende te [woonplaats],
gevestigd te Oirschot,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Uitgangspunten in cassatie
(vii) In oktober 2007 heeft een notaris namens [eiser] aan Habitura verzocht opgave te doen van haar vordering op [eiser] en een volmacht te geven voor doorhaling van de hypotheek in verband met de voorgenomen overdracht van het registergoed door [eiser] aan een derde. Naar aanleiding van dit verzoek heeft Habitura medegedeeld dat het [eiser] niet meer vrijstond het registergoed over te dragen.
In de overeenkomst van mei 2005 (…) zijn partijen overeengekomen:
4.Beoordeling van het middel in het principale beroep
Onderdeel 1 acht onjuist of onvoldoende gemotiveerd het oordeel dat het onderhavige geval “wat dit betreft materieel niet verschilt” van het hypothetische geval dat [eiser] in verband met de voorgenomen verkoop aan [C] voor 30 juni 2007 zijn uitkoopbevoegdheid zou hebben gebruikt. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat sprake is van ontbinding van de overeenkomst wegens een tekortkoming van Habitura en is niet (vast)gesteld dat partijen hebben beoogd Habitura ook aanspraak te geven op voldoening van een bedrag van € 200.000,-- aan (gefixeerde) derving van projectwinst in geval van ontbinding van de overeenkomst wegens wanprestatie van Habitura.
Onderdeel 3 neemt tot uitgangspunt dat het hof heeft geoordeeld dat de verplichting van [eiser] om € 200.000,-- aan Habitura te betalen voortvloeit uit een ongedaanmakingsverbintenis en acht dat oordeel eveneens onjuist of onvoldoende gemotiveerd.
Daarbij dient tot uitgangspunt dat het hof heeft vastgesteld en geoordeeld (i) dat [eiser], zonder op de hoogte te zijn van de verkoop door Habitura van het registergoed aan [B] en de in dat kader gemaakte afspraken, zijn eigen positie niet goed kon bepalen en niet kon beoordelen of en wanneer hij van zijn contractuele ontbindingsmogelijkheid gebruik zou maken, (ii) dat Habitura deze informatie niet alleen heeft achtergehouden, maar [eiser] actief een verkeerd beeld heeft voorgeschoteld en (iii) dat [eiser], zo hij dat al kon, niet gehouden was van zijn contractuele ontbindingsbevoegdheid gebruik te maken, zodat (iv) [eiser] gerechtigd was de overeenkomst wegens een tekortkoming van Habitura te ontbinden.
In het licht van deze vaststellingen en oordelen valt niet in te zien op welke grond de situatie die is ontstaan na de ontbinding van de overeenkomst door [eiser] op de voet van art. 6:265, BW “materieel niet verschilt” van de situatie waarin [eiser] gebruik zou hebben gemaakt van zijn bevoegdheid tot ontbinding krachtens het uitkoopbeding. In die laatste situatie is het immers [eiser] die Habitura haar kans op winst ontneemt en voor dat geval hebben partijen voorzien in een op € 200.000,-- gefixeerde vergoeding voor het verlies van het positief contractsbelang van Habitura.
6.Beslissing
20 juni 2014.