Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
20 juni 2014.
Hoge Raad
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, betreft het een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de pensioenaanspraken na hun echtscheiding. Partijen zijn in 1976 te Curaçao in algehele gemeenschap van goederen gehuwd en zijn op 10 april 2001 gescheiden. De vrouw heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, dat op 2 april 2013 is gewezen. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de feiten en de juridische argumenten die door beide partijen zijn aangevoerd.
De vrouw verzocht de man om medewerking te verlenen aan de verdeling van de pensioenaanspraken, waarbij zij aanspraak wilde maken op de helft van het aan de man toegekende ouderdomspensioen, dat tijdens het huwelijk was opgebouwd. De man had in reconventie gevorderd dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zou worden vastgesteld, waarbij hij een eenmalige uitkering van Naf. 26.825,-- wilde betalen in plaats van een maandelijkse uitkering.
Het gerecht in eerste aanleg had bepaald dat de vrouw recht had op een maandelijkse uitkering van Naf. 895,--, maar het hof oordeelde dat de man een eenmalige uitkering moest doen. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk was, omdat de vrouw had aangetoond dat zij in staat was om de overbedeling te voldoen. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van het hof en verwees de zaak terug voor verdere behandeling.
De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van beide partijen bij de verdeling van huwelijksgoederengemeenschappen en pensioenaanspraken, en bevestigt dat de rechter rekening moet houden met de financiële situatie van de partijen bij het bepalen van de meest rechtvaardige verdeling.