ECLI:NL:HR:2014:1491

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 juni 2014
Publicatiedatum
20 juni 2014
Zaaknummer
13/03230
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en pensioenaanspraken bij echtscheiding

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, betreft het een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de pensioenaanspraken na hun echtscheiding. Partijen zijn in 1976 te Curaçao in algehele gemeenschap van goederen gehuwd en zijn op 10 april 2001 gescheiden. De vrouw heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, dat op 2 april 2013 is gewezen. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de feiten en de juridische argumenten die door beide partijen zijn aangevoerd.

De vrouw verzocht de man om medewerking te verlenen aan de verdeling van de pensioenaanspraken, waarbij zij aanspraak wilde maken op de helft van het aan de man toegekende ouderdomspensioen, dat tijdens het huwelijk was opgebouwd. De man had in reconventie gevorderd dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zou worden vastgesteld, waarbij hij een eenmalige uitkering van Naf. 26.825,-- wilde betalen in plaats van een maandelijkse uitkering.

Het gerecht in eerste aanleg had bepaald dat de vrouw recht had op een maandelijkse uitkering van Naf. 895,--, maar het hof oordeelde dat de man een eenmalige uitkering moest doen. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk was, omdat de vrouw had aangetoond dat zij in staat was om de overbedeling te voldoen. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van het hof en verwees de zaak terug voor verdere behandeling.

De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van beide partijen bij de verdeling van huwelijksgoederengemeenschappen en pensioenaanspraken, en bevestigt dat de rechter rekening moet houden met de financiële situatie van de partijen bij het bepalen van de meest rechtvaardige verdeling.

Uitspraak

20 juni 2014
Eerste Kamer
nr. 13/03230
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.B.A. Alkema,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak AR 2011/49446 van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 16 april 2012,
b. het vonnis in de zaak AR 49446-H 300/12 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 2 april 2013.
Het vonnis van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot vernietiging en verwijzing.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn in 1976 te Curaçao in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Bij beschikking van 10 april 2001 is echtscheiding tussen hen uitgesproken, welke beschikking op 20 juni 2001 is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
(ii) Bij brief van 16 juni 2009 heeft het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen (APNA) de vrouw geïnformeerd omtrent de verrekening van pensioenrechten van de man in het kader van de echtscheiding. APNA heeft medegedeeld dat de contante waarde van de in de huwelijkse periode opgebouwde pensioenaanspraken per 20 juni 2001 Naf. 83.678,-- bedraagt, en dat partijen kunnen kiezen uit twee verrekenmethoden: (1) een eenmalige uitkering van Naf. 26.825,--, te verrekenen bij de scheiding en deling van de boedel, of (2) een pensioendeling bij helfte na ingang van het pensioen, neerkomend op een bedrag van Naf. 895,-- per maand.
(iii) De man heeft op 2 november 2009 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en kwam per eind november 2009 in aanmerking voor de eerste uitkering van het ouderdomspensioen.
(iv) De gemeenschapsschulden bedroegen op 20 juni 2001 Naf. 31.309,61. Deze zijn door de man voldaan. De auto van de man, die aan hem is toebedeeld, had een waarde van Naf. 2.000,--.
3.2
In dit geding verzoekt de vrouw de man te veroordelen zodanige medewerking te verlenen dat de vrouw maandelijks een zelfstandige aanspraak krijgt jegens het APNA ter zake van de helft van het aan de man toegekende ouderdomspensioen, voor zover tijdens het huwelijk opgebouwd (de hierboven genoemde verrekenmethode 2), en de man te veroordelen tot afdracht aan haar van haar aandeel in de pensioenaanspraken over de periode vanaf november 2009 tot de datum van de uitspraak, voor zover bedoelde gelden inmiddels door de man van het APNA zijn ingevorderd, zulks vermeerderd met de wettelijke rente.
De man heeft in reconventie gevorderd de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen, inhoudende onder meer dat hij wat betreft de pensioenrechten een som ineens ten bedrage van Naf. 26.825,-- betaalt (overeenkomstig verrekenmethode 1) en dat ook een aantal (andere) onverdeeld gebleven vermogensbestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap wordt verdeeld.
3.3
Het gerecht heeft bepaald dat wordt uitgegaan van verrekenmethode 2, derhalve een pensioenverrekening bij helfte na ingang van het pensioen (rov. 4.4).
In conventie heeft het gerecht de man veroordeeld tot afdracht aan de vrouw van haar aandeel in de pensioenaanspraken over de periode vanaf november 2009 tot en met april 2012 van Naf. 895,-- per maand voor zover die gelden – die tot de datum van uitspraak niet aan de vrouw doch aan de man zijn toegekomen – inmiddels door de man van APNA zijn ingevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2011 (rov. 4.5 en 5.3). Voorts heeft het gerecht in conventie bepaald dat de man zodanige medewerking dient te verlenen dat de vrouw maandelijks een zelfstandige aanspraak krijgt jegens APNA ter zake van de helft van het aan de man toegekende ouderdomspensioen voor zover tijdens het huwelijk opgebouwd (rov. 4.6 en 5.2).
In reconventie heeft het gerecht de verdeling van de gemeenschap aldus vastgesteld dat aan de man de auto (waarde Naf. 2.000,--), de gemeenschapsschulden (ten bedrage van Naf. 31.309,61) en zijn aandeel in de APNA-pensioenaanspraken worden toebedeeld, terwijl aan de vrouw de helft van de tijdens de huwelijkse periode opgebouwde pensioenaanspraken, berekend volgens verrekenmethode 2, wordt toebedeeld (rov. 4.12 en 5.7), en de vrouw veroordeeld tot betaling van een bedrag van Naf. 14.654,80 wegens overbedeling (rov. 4.13 en 5.8).
3.4
Anders dan het gerecht, heeft het hof met betrekking tot de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken van de man bepaald dat verrekenmethode 1 toegepast moet worden, zijnde een eenmalige uitkering van Naf. 26.825,--. Het hof heeft de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van Naf. 12.170,20 wegens overbedeling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijftien dagen na betekening van het vonnis. Het hof heeft daartoe als volgt overwogen:
“4.3 [De man] heeft onweersproken gesteld dat [de vrouw] geen baten heeft om de overbedeling van Naf. 14.654,80 te voldoen bij verrekening conform variant 2. De man is – zo heeft hij tevens onbetwist gesteld – in staat om een eenmalige uitkering aan [de vrouw] te voldoen. Onder deze omstandigheden en met het oog op een spoedige afwikkeling van de boedelverdeling ten behoeve van beide partijen (zonder executieproblemen), bestaat naar het oordeel van het Hof billijkheidshalve aanleiding om bij de verdeling van de pensioenaanspraken te kiezen voor verrekenmethode 1, bestaande uit een uitkering van een eenmalige afkoopsom van [de man] aan [de vrouw] van Naf. 26.825,--. De grieven 1 tot en met 3 slagen dus. In het kader van de verdeling van de boedel dient [de man] wegens overbedeling aan [de vrouw] een bedrag van Naf. 12.170,20 (Naf. 26.825,-- verminderd met Naf. 14.654,80) te vergoeden.”
3.5
De onderdelen 1.2-1.5 komen met motiveringsklachten tegen rov. 4.3 van het vonnis op. De klachten zijn gegrond. Anders dan het hof tot uitgangspunt neemt, heeft de vrouw weersproken dat zij geen baten heeft om een overbedelingsuitkering van Naf. 14.654,80 (zoals door het gerecht bepaald) te kunnen voldoen. Zij heeft in hoger beroep immers aangevoerd dat zij, bij een verrekening van de pensioenaanspraken van de man overeenkomstig verrekenmethode 2 (zoals door het gerecht bepaald), een vordering op de man verkrijgt wegens de aan hem in de periode van november 2009 tot en met april 2012 gedane pensioenbetalingen, ten aanzien waarvan het gerecht had vastgesteld dat deze tot op dat moment niet aan de vrouw waren toegekomen. Deze vordering beloopt een bedrag van (30 maanden à Naf. 895,-- derhalve) Naf. 26.850,--, waarmee zij door middel van verrekening de overbedelingsvordering van de man van Naf. 14.654,80 ruimschoots kan voldoen. De vrouw heeft in dit verband voorts aangevoerd dat gelet op dit een en ander geen sprake zal zijn van executieproblemen zoals door de man gesteld.
In het licht van deze stellingen van de vrouw is het oordeel van het hof onbegrijpelijk.
3.6
De klachten van de onderdelen 1.1 en 1.6-1.8 van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 2 april 2013;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president W.A.M. van Schendel op
20 juni 2014.