Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
24 juni 2014.
Hoge Raad
Op 24 juni 2014 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 14/01878, waarin een aanvraag tot herziening werd behandeld. De aanvraag was ingediend door mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, namens de aanvrager, geboren in 1988. De aanvraag tot herziening betrof een eerder arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 april 2013, waarin de aanvrager was veroordeeld voor eenvoudige belediging van een ambtenaar, met een geldboete van € 400,- of 8 dagen hechtenis als alternatief.
De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag tot herziening niet ontvankelijk was, omdat deze niet voldeed aan de motiveringseisen zoals gesteld in artikel 457, eerste lid aanhef en onder c van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad benadrukte dat voor een herziening een nieuw feit (novum) moet worden aangetoond dat niet bekend was tijdens de eerdere rechtszittingen en dat dit feit ernstige twijfel moet wekken over de uitkomst van de zaak. De aanvraag voldeed niet aan deze eisen, omdat de aanvrager niet voldoende had gemotiveerd waarom het nieuwe feit tot een andere beslissing zou hebben geleid.
De Hoge Raad stelde verder dat de indiening van herzieningsaanvragen is voorbehouden aan rechtsgeleerde raadslieden en de procureur-generaal, en dat alleen aanvragen die aan de motiveringseisen voldoen in behandeling kunnen worden genomen. Aangezien de aanvraag in deze zaak niet aan de gestelde eisen voldeed, werd deze buiten behandeling gelaten. De Hoge Raad verklaarde de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk, waarmee de eerdere veroordeling van de aanvrager in stand bleef.