ECLI:NL:HR:2014:1540

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
13/04378
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake kinderalimentatie en draagkracht in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende kinderalimentatie en de draagkracht van de man na echtscheiding. De verzoeksters, bestaande uit drie vrouwen, hebben cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juni 2013. De man, die in deze procedure als verweerder optreedt, heeft verzocht om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren of te verwerpen. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.

De zaak draait om de vraag of het hof bij de vaststelling van de draagkracht van de man rekening had mogen houden met de woonlasten van de man en zijn nieuwe partner, [betrokkene 3]. De Hoge Raad oordeelt dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door te oordelen dat de man en [betrokkene 3] voor twee huizen woonlasten hebben, zonder dat dit door de man was aangevoerd. Dit oordeel is onbegrijpelijk, omdat de man in hoger beroep enkel zijn eigen woonlasten had opgevoerd. De Hoge Raad stelt verder vast dat het hof in het midden had moeten laten of de man al dan niet samenwoont met [betrokkene 3], wat ook in strijd is met de procesorde.

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof en verwijst de zaak terug voor verdere behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van de grenzen van de rechtsstrijd en de noodzaak voor de rechter om zich te baseren op de feiten die door de partijen zijn aangevoerd. De uitspraak heeft implicaties voor de beoordeling van draagkracht in alimentatiezaken, vooral in situaties van echtscheiding en nieuwe samenlevingen.

Uitspraak

27 juni 2014
Eerste Kamer
nr. 13/04378
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [verzoekster 1],
2. [verzoekster 2],
3. [verzoekster 3],
allen wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTERS tot cassatie,
advocaat: mr. S. Kousedghi,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw c.s. en de man.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaken 314706, 314707, 314708 en 314709 van de rechtbank Utrecht van 11 juli 2012;
b. de beschikking in de zaak 200.114.239 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juni 2013.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof hebben de vrouw c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het aanvullend cassatierekest zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Tussen de vrouw (verzoekster in cassatie onder 1) en de man is bij beschikking van 10 augustus 2005 echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 18 november 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
(ii) De vrouw en de man zijn de ouders van [verzoekster 2], geboren op [geboortedatum] 1991 (verzoekster in cassatie onder 2), [verzoekster 3], geboren op 25 maart 1993 (verzoekster in cassatie onder 3), [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1995, en [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1997.
(iii) In de beschikking van 10 augustus 2005 is onder meer bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de (vier) kinderen zal voldoen van € 60,-- per kind per maand. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2011 ingevolge de wettelijke indexering € 67,55 per kind per maand.
(iv) De man is gehuwd met [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]). Uit dit huwelijk zijn geboren [betrokkene 4], op [geboortedatum] 2009, en [betrokkene 5], op [geboortedatum] 2011.
(v) Tot de lasten van de man behoren onder meer een bedrag per maand van € 1.386,36 aan aftrekbare hypotheekrente en een bedrag per maand van € 95,-- aan overige eigenaarslasten. De WOZ-waarde van zijn woning bedraagt in 2010 € 315.000,--.
(vi) Tot de lasten van [betrokkene 3] behoort onder meer een bedrag per maand van € 478,19 aan huur.
3.2
Voor zover in cassatie van belang hebben de vrouw c.s. verzocht de in de beschikking van 10 augustus 2005 vastgelegde kinderalimentatie te wijzigen. Daarbij heeft de vrouw verzocht de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] te bepalen op € 200,-- per kind per maand, met ingang van 1 januari 2011, althans 1 november 2011. [verzoekster 2] en [verzoekster 3] hebben hetzelfde bedrag verzocht als bijdrage in hun levensonderhoud en studie, met dezelfde ingangsdatum.
3.3
De rechtbank heeft de alimentatie voor [betrokkene 1] en [betrokkene 2] alsmede de bijdrage voor [verzoekster 2] en [verzoekster 3] bepaald op € 150,-- per kind per maand, en wel met ingang van 1 januari 2011.
Het hof heeft de alimentatie voor [betrokkene 1] en [betrokkene 2] alsmede de bijdrage voor [verzoekster 2] en [verzoekster 3] bepaald op € 83,-- per kind per maand voor de periode van 1 november 2011 tot 21 november 2011, en op € 69,-- per kind per maand voor de periode van 21 november 2011 tot 27 oktober 2012. Voor de periode vanaf 27 oktober 2012 is de alimentatie voor [betrokkene 1] en [betrokkene 2] alsmede de bijdrage voor [verzoekster 3] bepaald op € 82,-- per kind per maand.
3.4
Onderdeel I.1 keert zich tegen rov. 5.4, waar het hof overweegt dat “wat er ook zij van het al dan niet samenwonen van de man en [betrokkene 3], de man voldoende aangetoond heeft dat hij en [betrokkene 3] voor twee huizen woonlasten hebben”, en vervolgens beslist om daarom rekening te houden “met de helft van de totale woonlasten van de man en [betrokkene 3]”.
Het onderdeel klaagt in de eerste plaats dat het hof aldus buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden en een ontoelaatbare verrassingsbeslissing heeft gegeven. De man heeft geen beroep gedaan op het feit dat hij en [betrokkene 3] met dubbele woonlasten te maken hebben en dat zulks ertoe noopt hun totale woonlasten te halveren, aldus de klacht.
Deze klacht is gegrond. De man heeft in hoger beroep slechts de woonlasten met betrekking tot zijn eigen woning opgevoerd, terwijl hij de informatie over de woonlasten van [betrokkene 3] met betrekking tot haar huurwoning uitsluitend in het geding heeft gebracht ter onderbouwing van zijn betoog dat [betrokkene 3] niet in staat is bij te dragen in de woonlasten van de man en dat zijn woonlasten derhalve niet mogen worden gehalveerd. Anders dan het hof kennelijk tot uitgangspunt heeft genomen, heeft de man het bedrag van de woonlasten van [betrokkene 3] met betrekking tot haar huurwoning derhalve niet opgevoerd als woonlasten die van invloed zijn op zijn draagkracht. Aldus is het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden.
3.5
Onderdeel I.1 klaagt voorts dat het hof, in het licht van het partijdebat, niet in het midden had mogen laten of de man al dan niet met [betrokkene 3] samenwoont.
Ook deze klacht is gegrond. In hoger beroep heeft de man aangevoerd dat hij niet met [betrokkene 3] samenwoont. De vrouw c.s. hebben deze stelling van de man betwist en betoogd dat aannemelijk is dat de man wel met [betrokkene 3] samenwoont. Volgens de vrouw c.s. is [betrokkene 3] in staat bij te dragen in de woonlasten van de man en mag het aanhouden van de huurwoning door [betrokkene 3] niet ten laste komen van de draagkracht van de man; daarom moet volgens de vrouw c.s. slechts rekening worden gehouden met de helft van de woonlasten van de man. Bij die stand van zaken had het hof niet in het midden mogen laten of de man al dan niet met [betrokkene 3] samenwoont.
3.6
Onderdeel I.3 klaagt over onbegrijpelijkheid van de overweging van het hof in rov. 5.4 om in het midden te laten of de man en [betrokkene 3] al dan niet samenwonen, in het licht van het oordeel van het hof in rov. 5.7 dat gesteld noch gebleken is welke behoefte de kinderen van de man en [betrokkene 3] hebben, “gelet op de gescheiden huishoudens”.
Ook deze klacht treft doel, nu hetgeen het hof in rov. 5.4 overweegt, niet verenigbaar is met diens oordeel in rov. 5.7.
3.7
De overige klachten behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juni 2013;
verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
27 juni 2014.