ECLI:NL:HR:2014:1658

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
13/05864
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie en de toepassing van een niet-wijzigingsbeding in het familierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende alimentatie in het familierecht. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag, die op 28 augustus 2013 was gegeven. De vrouw was van mening dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden die een herziening van de alimentatie rechtvaardigden. De man, verweerder in cassatie, had verzocht het beroep te verwerpen. De advocaat-generaal L.A.D. Keus adviseerde eveneens tot verwerping van het cassatieberoep.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel waren aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad bevestigde daarmee de eerdere beslissingen van de rechtbank en het gerechtshof, waarbij de vrouw niet in haar verzoek om wijziging van de alimentatie werd gevolgd.

De beschikking van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot. De uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van niet-wijzigingsbedingen in alimentatiezaken en benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een wijziging van alimentatie kan worden toegewezen.

Uitspraak

11 juli 2014
Eerste Kamer
nr. 13/05864
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaten: mr. D. Rijpma en mr. M.S. van der Keur.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 386256/F1 RK 11-2837 van de rechtbank Rotterdam van 19 april 2012 en 14 september 2012;
b. de beschikking in de zaak 200.118.292/01 van het gerechtshof Den Haag van 28 augustus 2013.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 27 juni 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
11 juli 2014.