Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
11 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende alimentatie in het familierecht. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag, die op 28 augustus 2013 was gegeven. De vrouw was van mening dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden die een herziening van de alimentatie rechtvaardigden. De man, verweerder in cassatie, had verzocht het beroep te verwerpen. De advocaat-generaal L.A.D. Keus adviseerde eveneens tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel waren aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad bevestigde daarmee de eerdere beslissingen van de rechtbank en het gerechtshof, waarbij de vrouw niet in haar verzoek om wijziging van de alimentatie werd gevolgd.
De beschikking van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot. De uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van niet-wijzigingsbedingen in alimentatiezaken en benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een wijziging van alimentatie kan worden toegewezen.