Uitspraak
,nummer RK 12/1474
,op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
1.Geding in cassatie
4.Beslissing
8 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen. De klaagster, geboren in 1973, had een klaagschrift ingediend bij de Rechtbank Midden-Nederland, waarin zij verzocht om teruggave van een aantal voorwerpen die in beslag waren genomen in het kader van een strafzaak tegen haar echtgenoot. De Rechtbank had het klaagschrift ongegrond verklaard, met de motivering dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen. De klaagster was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak de maatstaf die eerder is vastgesteld in ECLI:NL:HR:2010:BL2823. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de voorwerpen. De Hoge Raad stelt vast dat zonder nadere motivering het oordeel van de Rechtbank niet begrijpelijk is. Dit leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, voor een herbeoordeling van het klaagschrift. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij beslissingen over de teruggave van inbeslaggenomen goederen, vooral in het licht van de belangen van de strafvordering.