Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
24 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 20 september 2012 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1991, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij werd veroordeeld. De verdediging heeft in cassatie middelen voorgesteld, die betrekking hebben op het ontbreken van pagina's in het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 september 2012. De verdediging stelt dat door het ontbreken van deze pagina's niet kan worden vastgesteld of het hof op de verzoeken van de verdediging heeft beslist en of het onderzoek al dan niet is hervat met instemming van de partijen. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen onbesproken moeten blijven, omdat niet is gebleken dat de raadsman een verzoek om aanvulling heeft ingediend bij de rolraadsheer met betrekking tot het onvolledige afschrift van het proces-verbaal. De Hoge Raad benadrukt dat het van belang is dat een raadsman tijdig eventuele tekortkomingen in de aan hem toegezonden afschriften ontdekt en hierop actie onderneemt. In dit geval is niet aangetoond dat de raadsman dit heeft gedaan, waardoor de middelen niet tot cassatie kunnen leiden.
De overige middelen die zijn ingediend, kunnen ook niet tot cassatie leiden, omdat zij geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt daarom het beroep van de verdachte.