Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
7 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 8 mei 2012 werd gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1969. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de opgelegde straf betreft, en tot verlaging van de straf. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van twee middelen van cassatie. Het eerste middel werd verworpen, omdat het niet tot cassatie kon leiden en geen nadere motivering behoefde. Het tweede middel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, aangezien de stukken te laat door het Hof waren ingezonden en er meer dan zestien maanden waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden moest worden verminderd. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd tot vier jaren en drie maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen. De uitspraak werd gedaan op 7 januari 2014.